ECLI:NL:GHSHE:2019:2331

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
200.243.773_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen na beoordeling van de ouders en hun problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn twee minderjarige kinderen. De vader, thans gedetineerd, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 8 mei 2018 aangevochten, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag was afgewezen. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de kinderen uitoefent, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2019 zijn beide ouders niet verschenen, maar vertegenwoordigd door hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds februari 2018 onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is afgegeven. De vader heeft aangevoerd dat hij in staat is om samen met de moeder het gezag uit te oefenen, nu hun relatie is beëindigd en hij persoonlijke groei heeft doorgemaakt. De moeder daarentegen heeft aangegeven dat zij niet in staat is om samen met de vader beslissingen te nemen over de kinderen, gezien zijn intimiderende houding en het huiselijk geweld in het verleden.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat de onderlinge verhoudingen en problematiek van beide ouders op dit moment niet toelaten dat zij gezamenlijk gezag uitoefenen. De vader is nog niet in staat om op een stabiele en voorspelbare manier voor de kinderen te zorgen, en de moeder heeft nog steeds angst voor de vader. Gezien deze omstandigheden heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juni 2019
Zaaknummer: 200.243.773/01
Zaaknummer eerste aanleg:
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) te [plaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Kikken,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini.
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vader alsnog zal worden belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen, zodat de vader en de moeder gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, zulks behoudens het geval dat het ouderlijk gezag van de moeder zal wijzigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2018, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-namens de vader, mr. Kikken;
-namens de moeder, mr. Mestrini;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Zowel de vader als de moeder is niet verschenen. Zij hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun respectievelijke advocaten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 april 2018;
- het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 16 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 17 april 2019;
- het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 17 april 2019 met bijlagen, ingekomen op 18 april 2019;
- de brief van de GI van 18 april 2019, ingekomen op diezelfde datum;
- het V-formulier van de advocaat van de man d.d. 25 april 2019 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige 1] );
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige 2] ),
hierna ook tezamen te noemen: de kinderen.
3.2.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.3.
De kinderen staan sinds 22 februari 2018 (voorlopig) onder toezicht van de GI. Op die
zelfde datum is een machtiging afgegeven om de kinderen (met spoed) uithuis te plaatsen.
Het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming was enige tijd bij de kinderen betrokken.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om het gezag te wijzigen in die zin dat de moeder en de vader voortaan gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Toen partijen nog een relatie hadden konden zij samen niet op constructieve wijze invulling geven aan het ouderschap. De relatie is inmiddels definitief beëindigd en het lukt hen nu wel om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Partijen kunnen overleggen en op verantwoorde wijze beslissingen nemen over de kinderen en zijn in staat om het gezag samen uit te oefenen. De uithuisplaatsing van de kinderen heeft een grote impact en dit heeft het leven van de ouders veranderd. De moeder heeft een ambivalente houding, maar daar mag de vader niet op worden afgerekend.
De vader heeft destijds in zijn relatie met de moeder de ex-partnerstrijd de boventoon laten voeren. Hij is vastbesloten om te laten zien dat hij zijn problematiek uit het verleden kan ontgroeien en een voorspelbare en stabiele ouder kan zijn. De vader is leerbaar en hij heeft al een persoonlijke groei doorgemaakt.
Het advies van de raad in eerste aanleg om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen af te wijzen, is gebaseerd op een rapport dat ziet op een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder. Hetgeen in dat rapport naar voren is gekomen heeft geen betrekking op deze zaak. Bovendien is in dat rapport uitgegaan van stellingen van de moeder, achterhaalde gegevens en ervaringen van vooringenomen hulpverleners door het strafrechtelijk verleden van de vader.
De medewerkers van het LET hebben wel de juiste kennis en kunde en hebben aangegeven dat de man open staat voor dialoog, probleeminzicht toont en constructief met de medewerkers aan de slag is gegaan zodat er een contactregeling met de kinderen van de grond is gekomen. De moeder heeft geen contact met de kinderen.
De man heeft zich verder aangemeld bij [instelling] voor behandeling en begeleiding.
Verder merkt de vader nog op dat het uitgangspunt van een uithuisplaatsing is dat de kinderen worden teruggeplaatst en dat kan bij de moeder maar ook bij de vader zijn. Hiervoor dient de vader wel belast te zijn met het gezag over de kinderen. De vader is in staat een stabiele en veilige opvoedomgeving te creëren voor de kinderen.
3.7.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Inmiddels is de relatie tussen de ouders verbroken. De moeder ziet nu dat zij niet opgewassen is tegen de vader vanwege zijn intimiderende houding en het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden. De moeder werkt aan haar eigen herstel en vreest dat contact met de vader hierop een negatieve invloed zal hebben.
Partijen zijn niet in staat om samen beslissingen te nemen over de kinderen. Gezien de verhouding tussen partijen heeft de moeder hier geen vertrouwen in. De man beseft niet dat zijn handelen heeft geleid tot veel wantrouwen en angst bij de moeder en hij gaat voorbij aan haar problematiek en de impact die de uithuisplaatsing, depressie, en ziekenhuisopname wegens zwangerschapsvergiftiging op haar hebben gehad. De vader heeft geen
probleeminzicht en dat heeft ook zijn weerslag op de kinderen. De vader heeft zich weliswaar aangemeld bij [instelling] , maar de moeder heeft verder geen zicht op hulpverlening en de moeder vreest dat de hulpverlening alleen is opgestart in het kader
van deze procedure. De vader heeft begeleiding nodig om te kunnen functioneren in de
maatschappij.
Als de vader ook met het gezag wordt belast zullen de kinderen klem en verloren raken tussen de ouders. Tot slot merkt de moeder nog op dat gezamenlijk gezag niet is bedoeld om de kinderen bij hem geplaatst te krijgen.
3.8.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De bezoekregeling tussen de vader en de kinderen in de penitentiaire inrichting verloopt goed. De contacten worden begeleid door de pleegvader. Er wordt naar passende traumabehandeling voor de kinderen gezocht in verband met het contactherstel met de moeder. Het gaat goed met de kinderen in het pleeggezin en hun perspectief ligt daar. De ouders zullen invulling moeten gaan geven aan hun rol als ouder op afstand. Er loopt een raadsonderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder. De moeder is bang voor de vader en er is geen communicatie mogelijk. Als de vader samen met de moeder met het gezag over de kinderen zou worden belast, zou dit betekenen dat de kinderen klem en verloren raken in de strijd van de ouders.
3.9.
De raad heeft, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder zal op korte termijn worden afgerond. De vader is hierin niet gehoord, omdat hij geen belanghebbende is. De vader wil graag een kans. Ondanks dat de vader stappen heeft gezet, is hij niet in staat zorg te dragen voor de zorg- en opvoeding van de kinderen. Bovendien is hij laat met zijn verzoek gelet op de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van de kinderen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar
nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij
andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.10.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat bij toewijzing van het verzoek van de
vader tot vaststelling van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de
kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders, terwijl afwijzing thans ook anderszins in het belang van de beide kinderen noodzakelijk is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat partijen niet met elkaar kunnen communiceren op een wijze die niet belastend is voor de kinderen.
Beide ouders kampen met persoonlijke (psychische) problematiek. De moeder heeft depressies en bij de vader speelt agressieregulatie-problematiek. Partijen hebben een relatie gehad waarin sprake was van verbaal en fysiek geweld. De kinderen zijn uithuisgeplaatst omdat de moeder niet opgewassen bleek tegen de vader en de onveilige situatie door de verhouding van de ouders die bleef voortduren. De vader toonde geen probleeminzicht en stelde zich dreigend op richting hulpverlening waardoor hij de belangen van de kinderen uit het oog verloor.
Inmiddels is de relatie van partijen weliswaar verbroken, maar hun onderlinge verhouding, met alle gevolgen van dien voor de kinderen, is nog onvoldoende verbeterd. De hieraan ten grondslag liggende (forse) problematiek van beide ouders vergt eerst nog een langdurige behandeling. De moeder is nog bezig met het verwerken van het verleden. De vader stelt te willen laten zien dat hij het verleden is ontgroeid en een stabiele en voorspelbare ouder kan zijn. Dat is hem echter nog niet gelukt. Hij heeft stappen gemaakt, maar hij is nog te onvoorspelbaar en onstabiel. De houding van de vader richting de hulpverlening lijkt verbeterd en er is inmiddels een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, maar de zorgen over de forse problematiek van de vader zijn nog altijd aanwezig. Weliswaar is de vader een traject ingegaan waarin hij aan zijn persoonlijke (psychische) problematiek werkt, maar de in het kader van deze procedure overgelegde stukken geven, behalve dan dat hij zich onder meer binnen zijn mogelijkheden behandelbaar opstelt, er onvoldoende blijk van dat het doel van de behandeling inmiddels is bereikt, mede waardoor de vader (voldoende) in staat is gedragsalternatieven toe te passen. Afgezien hiervan blijkt uit de in het kader van deze procedure overgelegde stukken evenzeer dat de moeder onder meer nog steeds bang is voor de vader alsook dat er geen communicatie tussen de vader en de moeder mogelijk is gebleken.
Gezien de onderlinge verhoudingen en de onderliggende problematiek zijn de ouders op dit moment niet in staat om samen beslissingen van enig belang over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te nemen zonder de belangen van de kinderen hiermee te schaden. Gelet op de ernst van de problemen is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Daaraan doet niet af dat de contactmomenten met de kinderen kennelijk goed verlopen, omdat dit iets wezenlijk anders dan het samen, met de moeder, uitoefenen van het gezag.
3.11.
Op grond van het vorenstaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.A.R.M. van Leuven en
J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 27 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.