ECLI:NL:GHSHE:2019:2322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
20-002293-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot verkrachting met Tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Limburg. De verdachte was beschuldigd van meerdere pogingen tot verkrachting, gepleegd op verschillende data tussen 2012 en 2014. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs) met dwangverpleging opgelegd. De feiten betroffen ernstige geweldsdelicten waarbij jonge vrouwen van hun fiets werden getrokken en gedwongen werden tot seksuele handelingen. Deskundigen hebben geadviseerd tot Tbs over te gaan vanwege het hoge recidiverisico en de ernst van de feiten. Het hof heeft de eerdere vrijspraken van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de verdachte. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken, en heeft de zaak in zijn geheel opnieuw beoordeeld, waarbij de nadruk lag op de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002293-16
Uitspraak : 1 juli 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 juli 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-702667-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [adresgegevens PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 3 (poging tot verkrachting), 4 (verkrachting) en 6 (met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, handelingen plegen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam) ten laste gelegde feiten. Ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 5 primair ten laste gelegde (telkens medeplegen van poging tot verkrachting) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank een beslissing genomen op de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding en ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 5 primair ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest en dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden gelast. Ter zake van de door de benadeelde partijen [slachtoffer A] , [slachtoffer B] en [slachtoffer C] ingediende vorderingen tot schadevergoeding heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof die vorderingen (hoofdelijk) zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave aan de verdachte zal gelasten van de in beslag genomen voorwerpen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste is gelegd. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Betreffende de door [slachtoffer A] ingediende vordering tot schadevergoeding heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partijen [slachtoffer B] en [slachtoffer C] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de in beslag genomen goederen heeft de verdediging aangevoerd dat die voorwerpen aan de verdachte zullen worden teruggegeven. Tot slot heeft de verdediging verzocht dat de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De officier van justitie heeft uitsluitend hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank gegeven beslissingen op de feiten 1, 2, 3 en 5.
Het van de zijde van de verdachte ingestelde hoger beroep is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak van hetgeen onder 4 en 6 aan hem ten laste is gelegd.
Aangezien een verdachte – gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering – geen hoger beroep kan instellen tegen een vrijspraak, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 4 en 6 ten laste gelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, te weten de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na vordering nadere omschrijving tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 21 november 2014 te Maasbree, in elk geval in de gemeente Peel en Maas en/althans te Sevenum, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer A] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer A] , met dat opzet met zijn mededader naar Maasbree en Sevenum is gegaan, waarbij verdachte en/of zijn mededader
- met een bivakmuts over zijn hoofd op [slachtoffer A] is afgerend en
- een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan [slachtoffer A] heeft getoond en
- [slachtoffer A] heeft vastgepakt en
- [slachtoffer A] van haar fiets heeft getrokken en
- [slachtoffer A] naar een door verdachte bestuurde personenauto heeft getrokken en in de kofferbak van die personenauto heeft geduwd en
- vervolgens met die personenauto is gaan rijden en
- een taser op een been van [slachtoffer A] heeft gezet en
- heeft getracht de telefoon van [slachtoffer A] af te nemen en
- [slachtoffer A] meermalen heeft geslagen en
- heeft getracht de mond van [slachtoffer A] met duct-tape dicht te plakken en
- heeft getracht [slachtoffer A] met touw vast te binden en
- een vloeistof in de mond van [slachtoffer A] heeft gespoten of gebracht en
- aan de haren van [slachtoffer A] heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 21 november 2014 te Maasbree, in elk geval in de gemeente Peel en Maas en/althans te Sevenum, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer A] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader
- met een bivakmuts over zijn hoofd op [slachtoffer A] is afgerend en
- een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan [slachtoffer A] heeft getoond en
- [slachtoffer A] heeft vastgepakt en
- [slachtoffer A] van haar fiets heeft getrokken en
- [slachtoffer A] naar een personenauto heeft getrokken en in de kofferbak van die personenauto heeft geduwd en
- vervolgens met die personenauto is gaan rijden en
- een taser op een been van [slachtoffer A] heeft gezet en
- heeft getracht de telefoon van [slachtoffer A] af te nemen en
- [slachtoffer A] meermalen heeft geslagen en
- heeft getracht de mond van [slachtoffer A] met duct-tape dicht te plakken en
- heeft getracht [slachtoffer A] met touw vast te binden en
- een vloeistof in de mond van [slachtoffer A] heeft gespoten of gebracht en
- aan de haren van [slachtoffer A] heeft getrokken;
2. primair
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Horst en te Tienray, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer B] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer B] , met dat opzet met zijn mededader naar Horst en Tienray is gegaan, waarbij verdachte en/of zijn mededader
- voor [slachtoffer B] op het fietspad is gesprongen en tegen de fiets van [slachtoffer B] heeft geduwd en [slachtoffer B] heeft doen stilstaan en [slachtoffer B] heeft vastgepakt en [slachtoffer B] ten val heeft gebracht en
- de mond van [slachtoffer B] heeft dichtgedrukt (gehouden) en [slachtoffer B] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- tegen [slachtoffer B] heeft gezegd dat zij in een auto moest plaatsnemen en
- (vervolgens) toen [slachtoffer B] in de auto zat, met die auto is weggereden en
- een (bivak)muts over het hoofd van [slachtoffer B] heeft gedaan, althans het hoofd van [slachtoffer B] heeft afgedekt/bedekt (gehouden) en
- een taser heeft voorgehouden en getoond aan [slachtoffer B] en die taser in/op de nek van [slachtoffer B] heeft gezet en [slachtoffer B] een flesje met vloeistof heeft overhandigd en tegen [slachtoffer B] heeft gezegd dat zij dat flesje leeg moest drinken en
- toen [slachtoffer B] vroeg wat ze met haar gingen doen heeft geantwoord: ‘Verkrachten" en
- toen [slachtoffer B] uit de (rijdende) auto gesprongen was, een taser in de nek van [slachtoffer B] heeft gezet en [slachtoffer B] een of meer stroomstoten heeft toegediend en [slachtoffer B] bij de haren heeft vastgepakt en
- (vervolgens) [slachtoffer B] , vanuit een rijdende auto, (ongeveer 100 meter) over het wegdek heeft meegesleurd/meegetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Horst en te Tienray, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer B] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader
- voor [slachtoffer B] de weg versperd op het fietspad en tegen de fiets van [slachtoffer B] geduwd en [slachtoffer B] doen stilstaan en [slachtoffer B] vastgepakt en [slachtoffer B] ten val gebracht en
- de mond van [slachtoffer B] dichtgedrukt (gehouden) en [slachtoffer B] vastgepakt en/of vastgehouden en
- tegen [slachtoffer B] gezegd dat zij in een auto moest plaatsnemen en
- (vervolgens) toen [slachtoffer B] in de auto zat, met die auto gereden en
- een (bivak)muts over het hoofd van [slachtoffer B] gedaan, althans het hoofd van [slachtoffer B] afgedekt/bedekt (gehouden) en
- een taser voorgehouden en getoond aan [slachtoffer B] en
- die taser in/op de nek van [slachtoffer B] gezet en [slachtoffer B] een flesje met vloeistof overhandigd en tegen [slachtoffer B] gezegd dat zij dat flesje leeg moest drinken en
- toen [slachtoffer B] uit de (rijdende) auto gesprongen was, een taser in de nek van [slachtoffer B] gezet en [slachtoffer B] stroomstoten toegediend en [slachtoffer B] bij de haren vastgepakt en
- (vervolgens) [slachtoffer B] , vanuit een rijdende auto, (ongeveer 100 meter) over het wegdek meegesleurd/meegetrokken;
3.
hij op of omstreeks 9 september 2012 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer C] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer C] , met dat opzet
- pepperspray of een andere (vloei)stof in de ogen van [slachtoffer C] heeft gesprayd en
- een doek met chloroform althans een chemische stof voor de mond van [slachtoffer C] heeft gehouden of heeft geprobeerd die doek in haar mond te stoppen en
- [slachtoffer C] in haar gezicht heeft geslagen en
- [slachtoffer C] bij haar nek heeft vastgehouden en
- [slachtoffer C] en haar fiets in de struiken heeft proberen te trekken en
- tegen [slachtoffer C] heeft gezegd: "ik wil neuken" en
- de telefoon van [slachtoffer C] heeft afgenomen of gepakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. primair
hij op of omstreeks 19 september 2014 te Malden, in elk geval in de gemeente Heumen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer D] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer D] , met dat opzet met zijn mededader naar Malden is gegaan en zich met een auto heeft opgesteld langs een weg waarbij verdachte en/of zijn mededader
- naar de langsfietsende [slachtoffer D] toe is gerend en op het fietspad is gaan staan en daarmee de weg heeft geblokkeerd voor [slachtoffer D] en
- [slachtoffer D] tegen haar nek heeft geduwd, haar van haar fiets heeft geduwd en haar heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. subsidiair
hij op of omstreeks 19 september 2014 te Malden, in elk geval in de gemeente Heumen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer D] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven of beroofd te houden, met dat opzet met zijn mededader naar Malden is gegaan en zich met een auto heeft opgesteld langs een weg waarbij verdachte en/of zijn mededader
- naar de langsfietsende [slachtoffer D] toe is gerend en op het fietspad is gaan staan en daarmee de weg heeft geblokkeerd voor [slachtoffer D] en
- [slachtoffer D] tegen haar nek heeft geduwd, haar van haar fiets heeft geduwd en haar heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 21 november 2014 te Sevenum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer A] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer A] , met dat opzet met zijn mededader naar Sevenum is gegaan, waarbij verdachte en/of zijn mededader
- met een bivakmuts over zijn hoofd op [slachtoffer A] is afgerend en
- een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan [slachtoffer A] heeft getoond en
- [slachtoffer A] heeft vastgepakt en
- [slachtoffer A] van haar fiets heeft getrokken en
- [slachtoffer A] naar een door de mede-dader bestuurde personenauto heeft getrokken en in de kofferbak van die personenauto heeft geduwd en
- vervolgens met die personenauto is gaan rijden en
- een taser op een been van [slachtoffer A] heeft gezet en
- heeft getracht de telefoon van [slachtoffer A] af te nemen en
- [slachtoffer A] meermalen heeft geslagen en
- heeft getracht de mond van [slachtoffer A] met duct-tape dicht te plakken en
- heeft getracht [slachtoffer A] met touw vast te binden en
- een vloeistof in de mond van [slachtoffer A] heeft gespoten of gebracht en
- aan de haren van [slachtoffer A] heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 31 augustus 2013 te Horst en te Tienray, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer B] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer B] , met dat opzet met zijn mededader naar Horst en Tienray is gegaan, waarbij verdachte en/of zijn mededader
- voor [slachtoffer B] op het fietspad is gesprongen en [slachtoffer B] heeft doen stilstaan en [slachtoffer B] heeft vastgepakt en [slachtoffer B] ten val heeft gebracht en
- de mond van [slachtoffer B] heeft dichtgedrukt (gehouden) en [slachtoffer B] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- tegen [slachtoffer B] heeft gezegd dat zij in een auto moest plaatsnemen en
- (vervolgens) toen [slachtoffer B] in de auto zat, met die auto is weggereden en
- een (bivak)muts over het hoofd van [slachtoffer B] heeft gedaan, en
- een taser heeft voorgehouden en getoond aan [slachtoffer B] en [slachtoffer B] een flesje met vloeistof heeft overhandigd en tegen [slachtoffer B] heeft gezegd dat zij dat flesje leeg moest drinken en
- toen [slachtoffer B] vroeg wat ze met haar gingen doen heeft geantwoord: "Verkrachten" en
- toen [slachtoffer B] uit de (rijdende) auto gesprongen was, een taser in de nek van [slachtoffer B] heeft gezet en [slachtoffer B] een of meer stroomstoten heeft toegediend en [slachtoffer B] bij de haren heeft vastgepakt en
- (vervolgens) [slachtoffer B] , vanuit een rijdende auto, (ongeveer 100 meter) over het wegdek heeft meegesleurd/meegetrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 9 september 2012 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer C] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer C] , met dat opzet
- pepperspray in de ogen van [slachtoffer C] heeft gesprayd en
- een doek met chloroform voor de mond van [slachtoffer C] heeft gehouden en heeft geprobeerd die doek in haar mond te stoppen en
- [slachtoffer C] in haar gezicht heeft geslagen en
- [slachtoffer C] bij haar nek heeft vastgehouden en
- [slachtoffer C] en haar fiets in de struiken heeft proberen te trekken en
- tegen [slachtoffer C] heeft gezegd: "ik wil neuken" en
- de telefoon van [slachtoffer C] heeft afgenomen of gepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. primair
hij op 19 september 2014 te Malden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer D] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer D] , met dat opzet met zijn mededader naar Malden is gegaan en zich met een auto heeft opgesteld langs een weg waarbij verdachte
- naar de langsfietsende [slachtoffer D] toe is gerend en
- [slachtoffer D] tegen haar nek heeft geduwd, haar van haar fiets heeft geduwd en haar heeft vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage wordt aan het arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Daarbij beschouwt het hof de bewijsmiddelen van de verschillende zaken in onderling verband en samenhang.
Verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair (medeplegen van poging tot verkrachting) ten laste is gelegd. Daartoe is aangevoerd dat de gedragingen van de verdachte wijzen op wederrechtelijke vrijheidsberoving (het onder 1 subsidiair ten laste gelegde), hetgeen ook door het slachtoffer zelf is verklaard. Er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat het opzet van de verdachte was gericht op verkrachting van [slachtoffer A] .
Betreffende het onder 2 ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen. De medeverdachte is bij arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 17 juli 2017 van dit feit vrijgesproken. Gelet op de omstandigheden dat de verdachte nooit met een man op pad is geweest en aangeefster [slachtoffer B] heeft verklaard dat de daders mannen betroffen, is sprake van een contra-indicatie voor de stelling dat de verdachte betrokken is geweest bij hetgeen onder 2 aan hem ten laste is gelegd. Bovendien heeft de aangeefster verklaard dat de man die haar vast hield gebrekkig Nederlands, Duits en een vreemde taal sprak. De andere man zou volgens de aangeefster alleen die vreemde taal hebben gesproken. Volgens de aangeefster werd er gesproken in een Oost-Europese taal (Pools). De verdachte spreekt vloeiend Duits, Italiaans en Nederlands met een accent. Hij spreekt geen Pools of een andere Oost-Europese taal. Voorts is er geen sprake van een herkenning van de verdachte door de aangeefster en past het door haar gegeven signalement op veel personen. De aangeefster spreekt ten aanzien van beide daders over een lengte van 1.75 meter tot 1.80 meter. De verdachte is 1.60 meter groot. Ook heeft de verdachte een verklaring gegeven voor de omstandigheid dat zijn DNA-materiaal op de jas van de aangeefster is aangetroffen, welke verklaring wordt ondersteund door het feit dat het een mengprofiel betreft. Het aantreffen van DNA-materiaal van de verdachte dwingt niet tot de conclusie dat de verdachte zelf ter plaatse was of de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 3 ten laste is gelegd. Daartoe is aangevoerd dat er geen concreet bewijs is dat de verdachte op 9 september 2012 aanwezig is geweest op de [straat] en contact heeft gehad met de aangeefster. Een duidelijke contra-indicatie voor de betrokkenheid van de verdachte betreft de omstandigheid dat de aangeefster heeft verklaard dat de persoon die haar heeft aangevallen accentloos Nederlands sprak en dat zij – in verband met het postuur van de aanvaller en het gevoel dat zij de dader kende – gedacht heeft aan de betrokkenheid van [kennis van slachtoffer C] als mogelijke dader. Bovendien zijn de gebeurtenissen niet volstrekt identiek aan de gebeurtenissen en feiten in de andere ten laste gelegde zaken.
De verdachte dient ook van het onder 5 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op 19 september 2014 in Malden aanwezig is geweest. De mobiele telefoons van de medeverdachte zijn gelokaliseerd in de omgeving van de plaats delict, maar niet de telefoon van de verdachte. De Renault Scenic met kenteken [kenteken] is geregistreerd op de N844 te Nijmegen/Malden in zuidelijke richting. Dit betreft de auto van de medeverdachte. Er is aldus geen direct bewijs voor betrokkenheid van de verdachte. Bovendien heeft de aangeefster de dader als volgt omschreven: man, brede schouders, ongeveer 1.70/1.75 meter groot, zwarte kleding, sportief type. Dit signalement komt niet overeen met de verdachte. De verdachte is 1.60 meter groot. Bovendien heeft het slachtoffer slechts één persoon gezien. Het medeplegen kan daarom niet worden bewezen.
De verdachte is niet door het slachtoffer herkend. Evenmin is er DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. Uit de op de telefoon van de medeverdachte aangetroffen, beluisterde en vertaalde gesprekken blijkt niet dat die gesprekken concreet gaat over hetgeen in Malden in de ochtend van 19 september 2014 heeft plaatsgevonden. Ook wijkt de
modus operandiaf van de andere zaken. Er is immers sprake van één dader, er is geen poging om het slachtoffer in de auto mee te nemen en er is geen vloeistof gebruikt waarmee het slachtoffer werd bedwelmd of wat zij moest drinken.
Oordeel van het hof
Modus operandi
Op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 9 september 2012, 31 augustus 2013, 19 september 2014 en 21 november 2014 telkens een jonge vrouw met blond haar van de fiets werd geduwd/getrokken door een man die een bivakmuts droeg en hen met een auto (kennelijk) had staan opwachten. De vrouwen werden door de man vastgepakt, in drie van de vier gevallen werd er geprobeerd om hen met een vloeistof weerloos te maken en in twee van de vier gevallen (feiten 2 en 1: aangeefsters [slachtoffer B] en [slachtoffer A] ) werden zij gedwongen om in een gereedstaande personenauto te stappen. Deze personenauto werd door de mededader bestuurd. Aangeefsters [slachtoffer D] (feit 5) en [slachtoffer C] (feit 3) zijn uiteindelijk niet in de auto meegenomen.
Het hof is van oordeel dat de verweren van de verdediging dienen te worden verworpen en overweegt daartoe het volgende. Daarbij wordt, in chronologische volgorde, eerst ingegaan op feit 2, vervolgens feit 5, daarna feit 1 en ten slotte op feit 3, waarvoor de verdachte door de rechtbank nog was vrijgesproken.
Feit 2
Uit de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de door aangeefster beschreven man is geweest die in vereniging met een ander de in de bewezenverklaring genoemde gedragingen heeft verricht. Dat de verdachte en zijn mededader hierbij de bedoeling hadden de aangeefster te verkrachten, volgt rechtstreeks uit haar verklaring. Toen [slachtoffer B] vroeg wat ze met haar gingen doen werd immers geantwoord: ‘verkrachten’. Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het DNA-materiaal van de verdachte via secundaire overdracht op de jas van de aangeefster is gekomen. De verdachte heeft ter terechtzitting van 24 januari 2018 hieromtrent verklaard dat de jas in een tas van [medeverdachte] zat en dat zij die tas in juni/juli – mogelijk bij een tankstation – heeft verloren. De dader heeft de jas van de verdachte gedragen en op deze manier is het DNA van zijn jas overgedragen op de jas van de aangeefster, aldus de verdachte. Naar het oordeel van het hof is voor deze door de verdachte gepresenteerde gang van zaken zelfs geen begin van aannemelijkheid. De omstandigheid dat de aangeefster heeft verklaard dat er ook werd gesproken in een taal die Oost-Europees (Pools) klonk, doet niets af aan de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden die in onderling verband ondubbelzinnig wijzen op het (mede-)daderschap van de verdachte. Ten overvloede merkt het hof hierbij nog op dat de aangeefster herhaaldelijk heeft verklaard dat tegen haar in het Nederlands en Duits werd gesproken; twee talen die verdachte – in ieder geval in enige mate – beheerst(te) (zie onder andere de verklaring van de verdachte ter zitting van 24 januari 2018, p. 3). Het feit dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij 1.60 meter groot is en de aangeefster heeft verklaard dat de daders 1.75 tot 1.80 meter groot waren, maakt dat evenmin anders, omdat de aangeefster een verkeerde inschatting kan hebben gemaakt met betrekking tot de lengte van de daders. Ook hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Feit 5
Uit de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de door aangeefster beschreven man is geweest die in vereniging met een ander de in de bewezenverklaring genoemde gedragingen heeft verricht. Aan dit feit zijn chronologisch gezien, twee eerdere bewezenverklaarde pogingen tot verkrachting voorafgegaan van blonde jonge vrouwen op een fiets. De verdachte heeft bij de eerste twee feiten (feiten 2 en 3 van 9 september 2012 en 31 augustus 2013) tegen de aangeefsters gezegd dat zijn doel was “verkrachten” c.q. “ik wil ik wil neuken”. Dat dit ook het doel was van dit derde feit in tijd, feit 5 van 19 september 2014, blijkt behalve uit de overeenkomstige
modus operandimet de andere feiten, uit het gegeven dat dit feit is voorafgegaan en gevolgd door tapgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte] , waaruit bleek dat zij samen in die periode rondreden met een tas met onder andere een verrekijker, een flesje en een schietijzer, om blonde vrouwen van de fiets te trekken en te verkrachten. In de opname van 19 september 2014 rond 14:00 uur wordt door de verdachte tegen [medeverdachte] gezegd “gisteravond mislukt omdat we naar huis zijn gereden en vanmorgen mislukt”. Het hof is van oordeel dat deze uitspraak in de verdere context van die opnames en de overige bewijsmiddelen betrekking heeft op de mislukte poging om [slachtoffer D] in de auto te duwen, mee te nemen en te verkrachten. De omstandigheid dat de aangeefster de dader omschrijft als een man van ongeveer 1.70/1.75 meter doet daaraan niet af, nu zij zich in de lengte van de dader kan hebben vergist. Bovendien heeft [slachtoffer D] verklaard dat zij de dader klein vond voor een man. Het gegeven dat de aangeefster één persoon heeft gezien, impliceert naar het oordeel van het hof evenmin dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan hetgeen onder 5 ten laste is gelegd. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de aangeefster er niet op heeft gelet of er nog iemand anders in de auto zat, alsmede op de inhoud van voornoemde gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte] , waaruit blijkt dat zij ten tijde van het onder 5 bewezenverklaarde samen in de auto hebben gezeten en met voormeld doel samen op zoek waren naar jonge vrouwen. Ook hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Feit 1
Aan dit feit zijn chronologisch gezien, drie eerdere bewezenverklaarde pogingen tot verkrachting vooraf gegaan door een met bivakmuts getooide verdachte van blonde jonge vrouwen op een fiets (feiten 3, 2 primair en 5 primair). Ook [slachtoffer A] was een blonde jonge vrouw dat door de met bivakmuts getooide verdachte van haar fiets werd getrokken. Net als eerder [slachtoffer B] (feit 2) is zij vervolgens met geweld gedwongen in een auto plaats te nemen, en werd zij gedwongen vloeistof uit een flesje tot zich te nemen net, als eerder [slachtoffer B] , ter zake waarvan de verdachte heeft verklaard dat het GHB betrof. [slachtoffer A] is door de verdachte in de kofferbak van de auto geduwd en vervolgens meegenomen. Het in de (kofferbak van de) auto duwen van de aangeefsters komt ook overeen met hetgeen de verdachte op 19 september 2014 tegen [medeverdachte] heeft gezegd; ‘als ik eentje (in het Duits: “eine”) zou pakken, dan pak ik die in de kofferbak en rijd dan eerst even weg’. Uit de context van die tapgesprekken blijkt dat het gaat om het vervolgens seksueel misbruiken van de betreffende jonge vrouw. Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier voorts vast dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd betreffende zijn motief om de onder 1 ten laste gelegde handelingen te verrichten. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij geld wilde om voor [medeverdachte] cocaïne te kunnen kopen Hij zou daartoe aangeefster [slachtoffer A] beroven van haar mobiele telefoon (p. 265). Nadat [medeverdachte] dat motief had ontkracht (p. 533 en 554: er was genoeg geld en genoeg coke), heeft de verdachte ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij [slachtoffer A] wilde ontvoeren en losgeld wilde vragen om naar Italië te kunnen gaan. Bovendien heeft [slachtoffer A] verklaard dat het de verdachte niet was te doen om haar spullen, waaronder haar mobiele telefoon (p. 1561). Volgens [medeverdachte] was verkrachting het doel van de verdachte (p. 554).
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat ook bij dit feit (1) het opzet van de verdachte en zijn mededader was gericht op het meenemen van de aangeefster in zijn auto om haar (op een andere onbekende locatie) vervolgens te verkrachten. Ook hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Het verweer van de verdediging dat ertoe strekt dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt daarom verworpen.
Feit 3
De
modus operandusvan dit feit komt op belangrijke punten overeen met die van de overige drie feiten, waarvan is komen vast te staan dat de (mede-)dader de verdachte is. Aangeefster is immers net als de aangeefsters van de overige drie feiten, een jonge vrouw met blond haar dat van de fiets is getrokken door een man met een bivakmuts die zijn auto in de buurt had geparkeerd. De dader had haar eerst een paar keer ingehaald en had een kleine witte auto, een hatchback: een auto waarover de verdachte destijds ook beschikte.
[slachtoffer C] werd door de man met pepperspray in haar gezicht gespoten. Ook kreeg zij een doek met chloroform op haar mond die de man later ook in haar mond probeerde te proppen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte indertijd bekend was met (de werking van de stof) chloroform en deze stof graag wilde testen. Op de vraag van [slachtoffer C] wat de man wilde, antwoordde hij: ‘ik wil neuken’. Nadat [slachtoffer C] hard begon te schreeuwen, rende de man weg, waarbij de man tijdens het rennen iets van de grond probeerde op te rapen. Zij zag dat het een glazen flesje was. Ook zag zij dat er een klein stukje verder een wit dopje lag. Dat dopje werd door de politie ter hoogte van haar fiets aangetroffen. Op dit dopje is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte] , destijds de partner van de verdachte (dossierp. 447).
Ongeveer een maand later – op 15 oktober 2012 – is in de auto van de verdachte, waarin toen [medeverdachte] en [getuige 1] reden, onder de bestuurdersstoel een tas aangetroffen met daarin onder andere een zwarte bivakmuts, een busje pepperspray en tiewraps. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij en [getuige 1] niets van dat tasje wisten, terwijl ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de betreffende tas altijd in de auto van de verdachte lag. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat er een zwarte bivakmuts, tiewraps en flesjes met een doorzichtige vloeistof in de tas zaten. Het waren flesjes van glas en de dopjes waren wit of zwart. Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat er pepperspray in de tas zat. Volgens [getuige 2] had die tas ook al eens bij hem in de auto gestaan en vertelde de verdachte toen dat hij erop kickte om iemand van de fiets te trekken en te verkrachten. Voorts blijkt uit de inhoud van het dossier dat de verdachte bij de Shell in Blerick – in de buurt van de plaats delict – om 03.02 uur een pintransactie heeft verricht. De verdachte heeft zichzelf op de beelden van de transactie herkend (proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2018, p. 2), maar heeft geen hem ontlastende verklaring gegeven waarom hij op dat tijdstip daar ter plaatse was. Deze pintransactie is weliswaar anderhalf uur voorafgaand aan het ten laste gelegde feit verricht, doch uit de inhoud van de bewijsmiddelen bij de onderhavige feiten is het hof gebleken dat de verdachte vaker rondjes met zijn auto reed en ook gedurende enige tijd ergens bleef staan om blonde jonge vrouwen op te sporen. Zo heeft de verdachte bijvoorbeeld verklaard (bewijsmiddel 49) dat hij op 21 november 2014 een half uur tot driekwartier bij de kerk in Blerick heeft gestaan. “Daarna zijn we weer rondjes gaan rijden, dat doen we vaker. Toen zijn we uit Blerick weggereden en wilde ik naar een plek rijden waar we rustig konden staan. We zijn toen richting Maasbree gereden. Het was in de buurt van de [straat] . We hebben daar op meerdere plekken even stilgestaan.
Dat deden we vroeger ook al(cursivering, hof).” Gelet op de overige bewezenverklaringen en bewijsoverwegingen bij de overige feiten deed verdachte dit, zoals ook expliciet blijkt uit de tapgesprekken van 3, 6 en 19 september 2014 (bij feit 5) om blonde jonge vrouwen te traceren teneinde deze seksueel te misbruiken.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verdachte de betreffende route dagelijks meerdere keren met zijn auto (en ook met zijn scooter) heeft afgelegd en dat het daarom goed mogelijk is dat afval – zoals een dopje – van hem en van [medeverdachte] langs de kant van de weg te vinden is. Het hof acht deze lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden. Aan dit oordeel ligt in het bijzonder ten grondslag dat [slachtoffer C] heeft verklaard dat de man tijdens het wegrennen een glazen flesje wilde oprapen en dat een klein stukje verder een wit dopje lag. Het dopje is gevonden ter hoogte van de fiets van de aangeefster. [getuige 2] heeft verklaard dat er in de tas van de verdachte glazen flesjes zaten met een witte dop. Gelet hierop staat voor het hof genoegzaam vast dat het aangetroffen dopje met daarop (onder andere) het DNA van [medeverdachte] geen afval betreft dat op enig moment door de verdachte en/of [medeverdachte] is weggegooid, maar dat het de verdachte is geweest die dit dopje op 9 september 2012 op de plaats delict heeft achter gelaten. Dat de dader volgens aangeefster accentloos Nederlands sprak, doet hieraan niet af nu de dader nauwelijks tegen haar heeft gesproken (“ik wil neuken”). Voor enige betrokkenheid van de door aangeefster genoemde [kennis van slachtoffer C] is niet gebleken; aangeefster heeft ook verklaard dat ze zijn stem niet herkende en anders zijn stem herkend zou moeten hebben (p. 3037). Ook hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van poging tot verkrachting.

Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van poging tot verkrachting.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

poging tot verkrachting.

Het onder 5 primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van poging tot verkrachting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de op te leggen straf en maatregel heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Ook heeft het hof rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit Ecris van 22 januari 2018. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte door het Landgericht Münster op 21 februari 2001 ter zake van verkrachting (Geiselnahme in Tatenheit mit Vergewaltigung) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Deze eerdere veroordeling is onherroepelijk.
Gevangenisstraf
De Duitse veroordeling betreft een gruwelijke groepsverkrachting waarin de verdachte de initiërende en leidende rol had. De verdachte was toen 23 jaar oud. Na consumptie van alcohol en cocaïne is de verdachte met twee mede-verdachten in een auto gaan rondrijden. De verdachte heeft het fietsende slachtoffer van haar fiets getrokken en verkracht. Daarna werd zij in de auto meegevoerd en herhaaldelijk, onder meer door de verdachte, verkracht. Na zes jaren is hij door de Duitse justitie in vrijheid gesteld onder de voorwaarde dat hij het land moest verlaten. De verdachte werd vanuit de gevangenis op het vliegtuig gezet naar Italië. Daar heeft hij iets langer dan een jaar bij familie verbleven. In december 2006 liet de verdachte zich in Venlo inschrijven en heeft vanaf die tijd in Nederland gewoond. Ondanks zijn eerdere veroordeling heeft de verdachte zich nadien in Nederland schuldig gemaakt aan vier pogingen tot verkrachting, die veel lijken op het delict waarvoor hij in Duitsland is veroordeeld: de verdachte is steeds, meestal met een mededader, gaan rondrijden op zoek naar blonde vrouwen op de fiets. De slachtoffers in de onderhavige vier delicten, allen blonde jonge vrouwen, zijn door de verdachte met geweld van de fiets getrokken met de bedoeling hen te verkrachten. Dat dit niet is gelukt, is te danken aan de onverzettelijkheid van de slachtoffers. Door te gillen, zich met gevaar voor eigen leven uit de auto te laten vallen, of de kleine vluchtkans die er was, aan te grijpen, is het niet tot een verkrachting gekomen. Maar het leed en de angst die de verdachte (met zijn mededader) heeft veroorzaakt, is enorm. Niet alleen zijn de slachtoffers fysiek flink toegetakeld. Alle vier spreken van een geknakte jeugd. Zij worden allen, nog steeds, geplaagd door angst, boosheid en wantrouwen jegens de buitenwereld. De verdachte heeft met zijn handelen het leven van de slachtoffers blijvend beïnvloed. Dat deze feiten moeten worden bestraft met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf spreekt dan ook voor zich.
Redelijke termijn
Ambtshalve overweegt het hof ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft op 28 juli 2016 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst het onderhavige arrest op 1 juli 2019, en aldus niet binnen de bij een gedetineerde geldende termijn van in beginsel 16 maanden na het instellen van het hoger beroep. Deze termijn is in hoger beroep met ongeveer 19 maanden overschreden. Het hof acht de redelijkheid echter desondanks niet overschreden, nu het een complexe zaak betreft, waarin eerst op verzoek van de verdediging een contra-expertise is uitgevoerd en de verdachte pas in een laat stadium bereid was mee te werken aan een psychiatrisch en psychologisch onderzoek, terwijl de duur van deze onderzoeken aanmerkelijk zijn verlengd door een hieraan voorafgaand rechtshulpverzoek en de houding van de verdachte.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
Maar er is meer nodig om te voorkomen dat de verdachte wederom in herhaling valt. Na de veroordeling in Duitsland, blijkt het grote gevaar voor recidive uit de onderhavige vier delicten die zich over een tijdsspanne van ruim twee jaar hebben voorgedaan. Iedere keer is verdachte weer in herhaling gevallen. Jegens zijn toenmalige vriend [getuige 2] heeft hij gezegd erop te kicken meisjes van de fiets te trekken en te verkrachten. De verdachte heeft [getuige 2] en [getuige 1] (herhaaldelijk) gevraagd om dat met hem te gaan doen (p. 1732 en 4061). Kennelijk met dat doel reed de verdachte rond met een tas onder bestuurders-stoel met pepperspray, tie-raps, een bivakmuts, en flesjes met een vloeistof. Op de telefoons die de verdachte gebruikte stonden video’s met verkrachtingen van meisjes die waren gedrogeerd (p. 5670-5673).
Het hof ziet zich voor de beantwoording van de vraag gesteld of de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs) met dwangverpleging geboden is. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
Het hof stelt voorop dat aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan een verdachte de maatregel van Tbs met dwangverpleging kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten vierde kan een dergelijke maatregel slechts worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
In de Duitse strafzaak constateerde psychiater dr. Seifert bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid met overwegend narcistische en dissociale kenmerken, die nog niet de ernst van een persoonlijkheidsstoornis zou hebben. De verdachte heeft aanvankelijk zijn medewerking aan de psychiatrische en psychologische rapportages geweigerd. Desondanks schreef psychiater Trompenaars in zijn rapport van 27 mei 2015 dat uit verkregen informatie het beeld naar voren komt van een man bij wie aanwijzingen worden gevonden voor aanwezigheid van psychiatrische problematiek, ten aanzien waarvan zijn gedachten uitgaan naar een combinatie van persoonlijkheidsproblematiek, een mogelijk verstoorde seksualiteitsbeleving, waarbij, indien de feiten bewezen worden verklaard, misschien ook sprake zou kunnen zijn van recidive en problematisch gebruik van middelen (cocaïne). Trompenaars adviseerde opname in het PBC. Ook in het PBC weigerde de verdachte zijn medewerking. In het rapport van 5 februari 2016 kwam het PBC tot de volgende bevindingen: Er is sprake van een grote discrepantie tussen de gecontroleerde, aangepaste presentatie tijdens de observatie in het PBC en het beeld van betrokkene dat oprijst uit de gerechtelijke stukken, waaronder een eerdere veroordeling wegens een seksueel agressief delict. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een vooral anti-sociaal opererende man, die in contact met anderen enerzijds vriendelijk en beheerst kan zijn maar anderzijds, mogelijk vooral in contact met vrouwen, ook dominant, verhoogd krenkbaar en licht ontvlambaar. Mogelijk speelt gebruik van cocaïne hierin een rol. Ondanks het vermoeden van een antisociale levenswandel, is het niet mogelijk om op basis van dit onderzoek te komen tot een beschrijving van de persoonlijkheid van betrokkene. De interne dynamiek en zijn drijfveren konden namelijk niet met hem besproken en daardoor niet begrepen worden. Of er sprake is van een (antisociale)persoonlijkheidsstoornis, of er gesproken kan worden van psychopathie en of er sprake is van een stoornis in seksualiteitsbeleving en impulscontrolebeheersing, dat zijn vragen die nu onbeantwoord blijven, aldus het PBC.
Dat de verdachte, gelet op de feiten uit de eerdere Duitse veroordeling, de aard van de daarna gepleegde feiten, de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte] op de “Sprachmemo’s” (bewijsmiddelen 32-35), de uitlatingen van [getuige 2] en de inhoud van de video’s op de telefoon van de verdachte (dossierp. 5670-5673), wel leidende moet zijn aan een gebrekkige ontwikkeling en/of gebrekkige stoornis van de geestvermogens die invloed heeft/hebben gehad op het plegen van de onderhavige feiten, wordt inmiddels bevestigd door de recente rapporten die drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog d.d. 17 juni 2018 en drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater d.d. 3 juni 2019 hebben opgemaakt.
Het Pro Justitia Rapport van psychiater Gerritsenhoudt – onder meer – het volgende in als bevindingen, conclusies en advies van de rapporteur:
Forensische psychiatrische beschouwing
Samengevat kan er diagnostisch worden gesproken van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van verslavingsproblematiek (stoornis in het gebruik van cannabis (matig), cocaïne (ernstig) en alcohol (matig), alle drie in langdurige remissie) en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Voor wat betreft de wederrechtelijke vrijheidsberoving [1] (feit 1) is het aannemelijk dat hierin in ieder geval de lacunaire gewetensfunctie en de gebrekkige empathie – als onderdeel van de persoonlijkheidsstoornis – een rol hebben gespeeld. Geldelijk gewin lijkt hierin een rol te hebben gespeeld. Op grond van voorgaande geeft rapporteur de rechtbank in overweging om de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) in een verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
Delictgevaarlijkheid
Ondergetekende schat het risico op een nieuw geweldsdelict – in het bijzonder vrijheidsberoving – en een nieuw zedendelict ((poging tot) verkrachting) op grond van het eigen voorliggende psychiatrisch onderzoek als volgt in. Gezien de grotendeels ontkennende houding van betrokkene is het lastig, zo niet onmogelijk om op een betrouwbare manier het toekomstige delictscenario te voorspellen. Het blijft onduidelijk of – indien bewezen – de ten laste gelegde feiten primair seksueel gericht waren en/of gericht op geldelijk gewin. Gezien het ontbreken van een precieze delictanalyse is het dus lastig om op grond van de klinische inschatting een betrouwbare risicotaxatie te doen.
Wel zou op basis van risicotaxatie-instrumenten: HCR-20v3, de STATIC-99R en de STABLE-2007 een uitspraak gedaan kunnen worden. Betrokkene scoort op basis van de risicotaxatie-instrumenten hoog voor een toekomstig geweldsdelict (op basis van de HCR-20v3) en matig tot hoog voor een toekomstig zedendelict (op basis van de STATIC 99-R en de STABLE-2007). Er kan echter geen definitief oordeel over het recidiverisico worden gegeven, omdat – vooral vanwege de grotendeels ontkennende houding van betrokkene – er geen goede klinische risicotaxatie kan worden gegeven en daarom de klinische risicotaxatie en de taxatie op basis van de risicotaxatie-instrumenten niet kan worden geïntegreerd.
Wel is het aannemelijk dat voor wat betreft het recidiverisico de psychopathologie in de zin van de andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en de verslavingsproblematiek de belangrijkste rol spelen.
Beantwoording van de vraagstelling
Voor wat betreft de poging tot verkrachting (feit 1) en de drie pogingen tot verkrachting subsidiair wederrechtelijke vrijheidsberoving, driemaal gepleegd (feiten 2, 3 en 5) stelt betrokkene zich ontkennend op. Gezien de ontkennende houding van betrokkene is het lastig, zo niet onmogelijk om op een betrouwbare manier een uitspraak te doen over de relatie tussen stoornis en delict. Hoewel de precieze relatie tussen stoornis en delict niet duidelijk is, is het wel aannemelijk dat er sprake is van enige relatie. De manier waarop en de mate waarin is echter onduidelijk. Vermoed kan worden dat naast de lacunaire gewetensfunctie en de gebrekkige empathie ook krenkbaarheid en een zwakke frustratietolerantie – als onderdeel van de persoonlijkheidsstoornis – en mogelijk ook de verslavingsproblematiek een rol gespeeld hebben in het plegen van de tenlastegelegde feiten
Er zijn thans geen duidelijke beschermende factoren in de persoonlijkheid of het functioneren van betrokkene.
Het is aannemelijk dat succesvolle behandeling van de verslavingsproblematiek
(vanwege de te verwachten terugval in middelen na detentie en zonder behandeling) én van de persoonlijkheidsstoornis een vermindering van het toekomstig recidiverisico geeft, ervan uitgaande dat de ten laste gelegde feiten worden bewezen. Hiervoor is een langdurige en intensieve behandeling in een gesloten, forensisch psychiatrisch centrum noodzakelijk. Het is te verwachten dat ambulante behandeling/deeltijdbehandeling dan wel klinische behandeling in een open setting ontoereikend is om het recidiverisico substantieel te verminderen. Naast behandeling zal aanvullende diagnostiek – in het bijzonder de vraag of er sprake is van een parafilie dan wel een seksuele stoornis – verricht moeten worden.
Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten, een eerder ernstig zedendelict naast diverse andere delicten, het afwezige probleembesef en probleeminzicht, de afwezige motivatie voor behandeling en het vermoeden van ten minste enige relatie tussen de ten laste gelegde feiten en de stoornis geeft rapporteur Uw College in overweging om betrokkene een langdurige en intensieve behandeling in een gesloten forensisch psychiatrisch centrum in het kader van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Rapporteur verwacht geen enkel/een te gering resultaat van een Tbs-maatregel met voorwaarden noch van behandeling in het kader van bijzondere voorwaarde bij vonnis, omdat deze kaders te vrijblijvend zijn. Betrokkene heeft een dwingend juridisch kader nodig om behandeling en daarmee een substantiële vermindering van het recidiverisico te realiseren.
Het rapport van psycholoog Van der Leeuwhoudt – onder meer – het volgende in als bevindingen, conclusies en advies van de rapporteur:
Differentiaal diagnostische overwegingen
Er is sprake van een langdurig, pervasief patroon van instabiliteit van de interpersoonlijke relaties, labiliteit van affecten, een opgeblazen zelfgevoel, duidelijke impulsiviteit, gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, een behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie. In descriptieve zin, volgens termen van DSM-5 is er sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er sprake van psychopathie. De klinische indruk bevestigt de kernelementen van deze toerusting: een charmante presentatie bij haast volledige afwezigheid van empathie en scrupules met instrumenteel gebruik van de ander en een naadloze aan­passing aan de omgeving zolang dit opportuun wordt geacht.
DSM-5 classificatie
Stoornis in het gebruik van een stimulantium, ernstig, in vroege remissie (gedwongen) Stoornis in alcoholgebruik, matig, in vroege remissie (gedwongen) Andere stoornis in het gebruik van een ander middel, ernstig, in vroege remissie (gedwongen) Een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (antisociale, narcistische en borderline kenmerken).
Forensisch psycholigische beschouwing
Huidig onderzoek wijst op een pathologische persoonlijkheidstoerusting en verslavingsproblematiek die in die combinatie de aanzet en mogelijkheid hebben geconstitueerd voor de uitvoering van het ten laste gelegde onder punt 1.
Vooral de ernstige persoonlijkheidsproblematiek en de psychopathie liggen volgens de onderzoeker ten grondslag aan het grensoverschrijdend gedrag van betrokkene. Betrokkene heeft al vele jaren op geen enkel terrein meer adequaat of probleemvrij gefunctioneerd. De onderzoeker schat in dat betrokkene zich op grond van zijn psychopathe persoonlijkheidsproblematiek wel om opportunistische redenen tijdelijk kan aanpassen en zich sociaal wenselijk kan presenteren waardoor het lijkt dat hij adequaat met zijn problemen aan de slag is maar daarmee is de scheefgroei nog bij lange na niet gecorrigeerd en blijft het recidive­risico onverminderd hoog. Langdurige, intensieve, klinische behandeling is nodig om betrokkene te leren omgaan met zijn persoonlijkheidsproblematiek.
Gezien de ernst van de problematiek van betrokkene en de afwezigheid van daadwerkelijk inzicht en besef van de omvang, ernst en reikwijdte van zijn problematiek in combinatie met het hoge recidiverisico en ernst van het ten laste gelegde, is enkel te adviseren om betrokkene de Tbs-maatregel op te leggen met bevel tot verpleging van overheidswege. Elk ander juridisch kader zal ontoereikend zijn en niet voldoen aan de mate van intensiteit en langdurigheid van behandeling en de mate van beveiliging die is vereist.
Beantwoording van de vragen
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van een stoornis in het gebruik van een stimulantium, een stoornis in het gebruik van alcohol, een andere stoornis in het gebruik van een ander middel bij een man met een onderliggende andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig. De agressieve neigingen van betrokkene in combinatie met zijn gebrek aan scrupules en gebrek aan empathie hebben het ten laste gelegde onder punt 1 mogelijk gemaakt. Het is te adviseren om betrokkene dit ten laste gelegde feit in een verminderde mate toe te rekenen. Over de overige feiten kan geen sluitende uitspraak worden gedaan. De genoemde persoonsfactoren (agressieve tendensen, ontbrekend schuld- en schaamtegevoel, ontbrekende empathie, impulsiviteit, verslavingsneiging, egocentrisme, opportunisme en instrumenteel gebruik van de ander), zijn als essentiële delictfactoren nog immer aanwezig en kunnen als opmaat dienen naar een herhaling van soortgelijke feiten als de ten laste gelegde feiten. Het is in te schatten dat het recidiverisico hoog is te meer daar betrokkene al vele jaren op elk levensterrein problematisch en niet adequaat functioneert. Het ontbreekt aan protectieve factoren. De onderzoeker geeft de rechtbank in overweging om betrokkene de onvoorwaardelijke Tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met hetgeen de psychiater en de psycholoog ter terechtzitting in hoger beroep – ter nadere toelichting omtrent de door hen opgemaakte rapportages – hebben verklaard.
Uit het rapport van psychiater Gerritsen blijkt dat de precieze relatie tussen de stoornis van de verdachte en de feiten 1 primair, 2, 3 en 5 niet duidelijk is, maar dat het wel aannemelijk is dat sprake is van enige relatie. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft Gerritsen hieromtrent verklaard dat hij in zijn rapport heeft gemeend te zeggen dat er een relatie bestaat tussen de stoornis en voornoemde feiten, doch dat de vraag hoe dat verband er precies uit ziet onduidelijk is.
Gerritsen heeft voorts verklaard dat indien en voor zover een seksuele component een rol heeft gespeeld in het handelen van de verdachte, de relatie tussen de stoornis en de feiten duidelijk wordt, alsmede dat het recidiverisico in een dergelijk geval
sky highwordt.
Oordeel hof
Het hof volgt de conclusies en de adviezen van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Het hof acht gelet op de feiten uit de eerdere Duitse veroordeling, de aard van de daarna gepleegde feiten, de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte] op de “Sprachmemo’s”, de uitlatingen van [getuige 2] en de inhoud van de video’s op de telefoon van de verdachte, de seksule component in de onderhavige vier bewezenverklaarde feiten zonder enige twijfel aanwezig en zelfs leidend. Daarmee staat vast dat het recidiverisico
sky highis. Het hof acht op basis van de rapporten de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor alle vier de bewezen verklaarde feiten.
Een minder verstrekkende maatregel dan de Tbs-maatregel met dwangverpleging acht het hof niet aan de orde. Te meer niet nu de deskundigen hebben gerapporteerd dat ieder ander juridisch kader (Tbs met voorwaarden) niet toereikend zal zijn en niet voldoet aan de mate van intensiteit en langdurigheid van de benodigde behandeling, alsmede gelet op de mate van beveiliging die is vereist.
De door de verdachte begane pogingen tot verkrachting betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Nu de stoornissen op dit moment nog geacht moeten worden aanwezig te zijn en de kans op recidive als zeer hoog wordt ingeschat, bestaat naar het oordeel van het hof nog steeds gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Vanuit het oogpunt van veiligheid is het daarom onverantwoord de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het hof zal – nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist – daarom de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege. Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht).
Verzoek om een contra-expertise
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – indien en voor zover het hof de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal gelasten – verzocht een contra-expertise te laten uitvoeren betreffende de persoon van de verdachte. Ter onderbouwing van dit voorwaardelijk verzoek is van de zijde van de verdediging – kort gezegd – naar voren gebracht dat de gesprekken tussen de verdachte en psycholoog Van der Leeuw in de Duitse taal hebben plaatsgevonden, dit terwijl niet objectief kan worden vastgesteld dat de psycholoog de Duitse taal voldoende machtig is. Bovendien zijn beide rapportages onvolledig en zijn daarin alleen negatieve punten opgenomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het is het hof niet gebleken van (gegronde) inhoudelijke argumenten waaruit zou volgen dat tussen de verdachte en (één van) de deskundigen sprake zou zijn geweest van een gebrekkige communicatie waardoor aan de juistheid en betrouwbaarheid van de rapportages zou moeten worden getwijfeld. De omstandigheid dat de Duitse taal niet de moedertaal van deskundige Van der Leeuw is, heeft derhalve klaarblijkelijk niet in de weg gestaan aan een goede communicatie tussen de verdachte en de deskundige. De deskundige heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich in staat te achten het onderzoek in het Duits te verrichten, alsmede dat hij eerder in die taal onderzoek heeft verricht. Voorts heeft de deskundige verklaard dat hij nog steeds actief vakliteratuur in de Duitse taal bestudeert. Het laten uitvoeren van een contra-expertise – zoals door de verdediging is verzocht – is naar het oordeel van het hof dan ook niet noodzakelijk. Bovendien heeft de verdachte (met bijstand van een tolk) en de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep de gelegenheid gekregen kritiekpunten betreffende de opgemaakte rapportages naar voren te brengen en daarover met de deskundigen in gesprek te gaan. Ook op basis daarvan is het hof niet gebleken dat aan de juistheid en betrouwbaarheid van de rapportages zou moeten worden getwijfeld.
Het verzoek tot het laten uitvoeren van een contra-expertise zal daarom worden afgewezen.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts aangevoerd dat – nu de verdachte niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt – een op te leggen Tbs-maategel in Nederland niet ten uitvoer zal worden gelegd. Gelet hierop is het vraag of het nuttig en noodzakelijk is een Tbs-maatregel te gelasten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De vraag waar en op welk moment de Tbs-maatregel kan worden geeffectueerd, is aan de orde in de executiefase en is niet aan het hof.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] (feit 1 primair)
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.354,50 (bestaande uit een bedrag van € 1.354,50 aan materiële schade en een bedrag van € 7.000 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer A] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij [slachtoffer A] gevorderde schadeposten (kapotgemaakte kleding à € 145,00, herstelkosten van de fiets à € 411,06, verlies van arbeidsvermogen à € 15,27 en reiskosten à € 783,17) in rechtstreeks verband staan met het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De totale materiële schade bedraagt
€ 1.354,50. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer A] door het onder 1 primair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 7.000,00.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof begroot de hiervoor genoemde schade op een bedrag van € 8.354,50. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot het bedrag van € 8.354,50, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B] (feit 2 primair)
De benadeelde partij [slachtoffer B] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 24.191,11 (bestaande uit een bedrag van € 9.191,11 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer B] als gevolg van verdachtes onder 2 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij [slachtoffer B] gevorderde schadeposten (medische kosten à € 574,12, reis- en parkeerkosten à € 338,33, verlies van arbeidsvermogen à € 2.065,20, telefoonkosten à € 50,00, herstelkosten van de fiets à
€ 45,46, studievertraging à € 5.000,00 en kosten in verband met een studieverlenging à € 1.118,00) in rechtstreeks verband staan met het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. De totale materiële schade bedraagt € 9.191,11. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer B] door het onder 2 primair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,00.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof begroot de hiervoor genoemde schade op een bedrag van € 24.191,11. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot het bedrag van € 24.191,11, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer C] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.158,49 (bestaande uit een bedrag van € 458,49 aan materiële schade en een bedrag van € 1.700,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer C] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij [slachtoffer C] gevorderde schadeposten (eigen risico à € 197,11, contactlenzen à € 75,00, medicijnen à € 12,80, kleding à € 104,93 en reiskosten à € 68,65) in rechtstreeks verband staan met het onder 3 bewezen verklaarde feit. De totale materiële schade bedraagt € 458,49. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer C] door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.700,00.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof begroot de hiervoor genoemde schade op een bedrag van € 2.158,49. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot het bedrag van € 2.158,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Uit de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven een bedrag van € 1.000,00 aan [slachtoffer C] heeft uitgekeerd. Krachtens artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven dient het slachtoffer een ontvangen uitkering terug te betalen aan het Schadefonds Geweldsmisdrijven, indien de schade waarop de uitkering betrekking heeft op een andere wijze – in het onderhavige geval een toegewezen vordering tot schadevergoeding – wordt vergoed. Gelet hierop houdt het hof bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding geen rekening met het door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de benadeelde partij [slachtoffer C] uitgekeerde bedrag.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Beslag
Uit de beslaglijst d.d. 31 mei 2016 blijkt dat de hieronder vermelde goederen in beslag zijn genomen:
sjaal (518544);
ketting met kruis (518264);
gsm Samsung (517697);
gsm Samsung Galaxy mini (519849);
bon WESTERN UNION (524174);
gsm Samsung (581261);
gsm Nokia (581264);
sleutelbos (585480);
brief RDW (585532);
rekening motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585534);
rekening motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585537);
bezwaarschrift motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585539);
rekening motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585540);
dwangbevel [kenteken] (585541);
dwangbevel [kenteken] (585542);
dwangbevel [kenteken] (585559);
stuk papier (585494);
stuk papier (585496);
stuk papier (585497);
stuk papier (585498);
stuk papier (585500);
stuk papier (585504);
boekingsbewijs en overboeking WESTERN UNION (585505);
RDW autoverzekering [kenteken] (585530).
Ter terechtzitting van 24 januari 2018 heeft de verdachte verklaard slechts de ketting en de telefoons terug te willen hebben (de op de beslaglijst onder nummer 2,3,4,6,7 en 8 genoemde voorwerpen). Voorts heeft de verdachte verklaard afstand te doen van de overige op de beslaglijst vermelde goederen (de goederen onder nummer 1,5 en 9 tot en met 24).
Nu met betrekking tot de op de beslaglijst genoemde voorwerpen niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof de teruggave van al die voorwerpen aan de verdachte gelasten. Het hof zal aldus ook de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder nummer 1,5 en 9 tot en met 24 genoemde goederen. De verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting van 24 januari 2018 verklaard afstand te doen van deze goederen – welke verklaring in het proces-verbaal van de terechtzitting is vastgelegd – maar dit betreft geen schriftelijke verklaring van de verdachte waarin hij afstand doet van de desbetreffende voorwerpen.
Voorlopige hechtenis van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdediging verzocht dat het hof de voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen. Gelet op de duur van de gevangenisstraf die aan de verdachte zal worden opgelegd, is opheffing van de voorlopige hechtenis niet aan de orde. Het hof zal daarom het verzoek van de verdediging dat strekt tot het opheffen van de voorlopige hechtenis van de verdachte afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 47, 57, 60a en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 en 6 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 5 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
sjaal (518544);
ketting met kruis (518264);
gsm Samsung (517697);
gsm Samsung Galaxy mini (519849);
bon WESTERN UNION (524174);
gsm Samsung (581261);
gsm Nokia (581264);
sleutelbos (585480);
brief RDW (585532);
rekening motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585534);
rekening motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585537);
bezwaarschrift motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585539);
rekening motorrijtuigenbelasting [kenteken] (585540);
dwangbevel [kenteken] (585541);
dwangbevel [kenteken] (585542);
dwangbevel [kenteken] (585559);
stuk papier (585494);
stuk papier (585496);
stuk papier (585497);
stuk papier (585498);
stuk papier (585500);
stuk papier (585504);
boekingsbewijs en overboeking WESTERN UNION (585505);
RDW autoverzekering [kenteken] (585530).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer A] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
€ 8.354,50 (achtduizend driehonderdvierenvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.354,50 (duizend driehonderdvierenvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer A] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.354,50 (achtduizend driehonderdvierenvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.354,50 (duizend driehonderdvierenvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
76 (zesenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 november 2014.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer B] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
€ 24.191,11 (vierentwintigduizend honderdeenennegentig euro en elf cent) bestaande uit € 9.191,11 (negenduizend honderdeenennegentig euro en elf cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer B] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.191,11 (vierentwintigduizend honderdeenennegentig euro en elf cent) bestaande uit € 9.191,11 (negenduizend honderdeenennegentig euro en elf cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
155 (honderdvijfenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2013.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer C]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer C] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
€ 2.158,49 (tweeduizend honderdachtenvijftig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 458,49 (vierhonderdachtenvijftig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer C] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.158,49 (tweeduizend honderdachtenvijftig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 458,49 (vierhonderdachtenvijftig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 september 2012.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 1 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De deskundige is uitgegaan van de lezing van de verdachte: de verdachte heeft van feit 1 alleen het deel van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer bekend en niet zijn intentie haar te verkrachten.