ECLI:NL:GHSHE:2019:2312

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
200.243.981_01 en 200.259.170_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beslissingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van zijn minderjarige kind, geboren in 2013. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om samen met de moeder belast te worden met het gezag over het kind, terwijl de moeder van rechtswege het ouderlijk gezag uitoefent. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

De mondelinge behandeling vond plaats op 4 juni 2019, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten hebben toegelicht. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat het zich onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen en heeft besloten een raadsonderzoek te gelasten. Dit onderzoek moet onder andere de omgangsregeling tussen de vader en het kind in het belang van het kind onderzoeken.

Het hof heeft de Raad verzocht om een rapport en advies uit te brengen over de omgangsregeling en de mogelijkheid van gezamenlijk gezag, waarbij ook de risico's voor het kind in overweging moeten worden genomen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden tot een pro forma datum van 24 oktober 2019, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op het rapport van de Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juni 2019
Zaaknummers: 200.243.981/01 (gezag) en 200.259.170/01 (omgang)
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/280321 FA RK 14-2497 (gezag) en C/02/350310 FA RK 18-5293 (omgang)
in de zaken in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. E. Akdeniz.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak 200.243.981/01 (gezag)
1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 mei 2018.
In de zaak 200.259.170/01 (omgang)
1.2.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak 200.243.981/01 (gezag)
2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2018, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 9 mei 2018 te vernietigen ten aanzien van het gezag en het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen en voormelde beschikking van 9 mei 2018, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bekrachtigen.
In de zaak 200.259.170/01 (omgang)
2.3.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 9 mei 2019, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 12 februari 2019 te vernietigen ten aanzien van de omgang en opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader met betrekking tot de in eerste aanleg verzochte omgang alsnog toe te wijzen, althans een omgangsregeling te bepalen die het hof in het belang van [minderjarige] acht.
2.4.
Er is nog geen verweerschrift ingekomen.
In de zaak 200.243.981/01 (gezag)
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Weegberg;
-de moeder, bijgestaan door mr. Akdeniz;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 augustus 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 6 november 2018;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 20 maart 2019;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 3 mei 2019;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 mei 2019;
- het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 24 mei 2019;
- de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitaantekeningen.
In beide zaken
2.7.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummers 200.259.170/01 en
200.243.981/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof na overleg met de vader en de moeder de zaken na de mondelinge behandeling van 4 juni 2019 gevoegd, opdat zij verder gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist in één door het hof te geven beschikking.

3.De beoordeling

In beide zaken
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft bij de moeder.
In de zaak 200.243.981/01 (gezag)
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] , afgewezen.
In de zaak 200.259.170/01 (omgang)
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader om de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] te wijzigen, afgewezen.
In beide zaken
3.4.
De vader kan zich met voormelde beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
In de zaak 200.243.981/01 (gezag)
3.5.
Tijdens de zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
3.6.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Partijen hebben desgevraagd ingestemd met het gelasten van een raadsonderzoek. Gelet op het advies van de raad en de instemming van partijen zal het hof de raad verzoeken de omgang tussen de vader en [minderjarige] tevens mee te nemen in het onderzoek.
In beide zaken
3.7.
Het hof verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de navolgende vragen:
  • Bestaat er, in het geval dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] worden belast, een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders, terwijl niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen?
  • Zijn er – andere – feiten of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is?
Wilt u bij de beantwoording van deze vragen betrekken of en in hoeverre parallel ouderschap een tussen de ouders werkbare vorm van ouderschap in het belang van [minderjarige] is en zo ja op welke wijze een dergelijk ouderschap gerealiseerd kan worden?
- Hoe dient de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] te worden vormgegeven?
3.8.
Het hof verzoekt de raad vóór na te melden pro forma datum omtrent de resultaten van het onderzoek een schriftelijk rapport met advies uit te brengen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad. Partijen wordt tevens verzocht het hof te informeren over het door partijen gewenste verdere verloop van de procedure.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot 24 oktober 2019 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
In beide zaken:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.7 is overwogen;
verzoekt de raad vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
stelt partijen vervolgens in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van het rapport en het advies van de raad schriftelijk te reageren op dit rapport en advies, waarbij partijen tevens worden verzocht het hof te informeren omtrent het door partijen gewenste verdere verloop van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 24 oktober 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.J.F. Manders en is op 27 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.