ECLI:NL:GHSHE:2019:2305

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
20-001017-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen verkrachting en vrijheidsberoving na tegenstrijdige verklaringen van aangeefster en verdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor verkrachting en het medeplegen van vrijheidsberoving, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. De aangeefster en de verdachten hebben meerdere onvolledige en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen in een hotelkamer in Middelburg op 8 juni 2017. Het hof kon op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet vaststellen wat de aanleiding was voor de paniek van de aangeefster, die uit de hotelkamer vluchtte. De verklaringen van de aangeefster en de verdachten verschilden sterk, waardoor het hof niet de overtuiging kon krijgen dat de seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden. Ook was niet overtuigend bewezen dat de verdachten de aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid hebben beroofd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd. De beslissing van het hof houdt in dat het eerdere vonnis wordt vernietigd en de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001017-18

Uitspraak : 26 juni 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 maart 2018, parketnummer 02-700120-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-079549-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
Hoger beroep
De verdachte is bij het vonnis waarvan beroep ter zake van:
1.: Verkrachting, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
2.: Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden,
veroordeeld tot jeugddetentie van 12 (twaalf) maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij een aantal, het gedrag van de verdachte betreffende, bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de eerste rechter;
  • de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 10.366,84, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
  • de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelast van een aantal in beslag genomen, teruggegeven voorwerpen;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging onder bovenvermeld parketnummer afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest;
  • aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel, naast de algemene voorwaarde, een aantal bijzondere voorwaarden zal verbinden en zal bevelen dat die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen telkens zal gelasten dat deze worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende;
  • het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging;
  • de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot het bedrag van
  • de benadeelde partij ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van beide ten laste gelegde feiten;
  • subsidiair -voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen- dat zal worden volstaan met oplegging van een jeugddetentie waarvan de duur niet langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke deel;
  • zich met betrekking tot de beslissing ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen subsidiair dat het openbaar ministerie daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard;
  • bepleit dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, subsidiair de vordering inhoudelijk betwist;
  • bepleit dat, indien het hof de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, hieraan geen vervangende jeugddetentie zal worden verbonden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 juni 2017 te Middelburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zijn penis in de anus en/of de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht, bestaande dat geweld of andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het fysieke overwicht van verdachte en/of mededader(s) en/of het vastpakken en/of vasthouden van de armen van die [slachtoffer] en/of het vastpakken en boven het hoofd houden van de handen en polsen van die [slachtoffer] en/of het vervolgens op het bed drukken van die [slachtoffer] en/of het bij de keel vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of op die [slachtoffer] gaan liggen en/of en/of het met kracht slaan en/of stompen van die [slachtoffer] en/of het met kracht knijpen in de vagina van die [slachtoffer] en/of het woordelijk bedreigen, te weten "ik steek je dood", van die [slachtoffer] en/of het toevoegen aan zijn mededaders van de woorden “als zij ontsnapt moeten jullie haar achterna zitten, haar neersteken in de ribben en haar naar de grond werken” of woorden van gelijke strekking en/of het dwingen van die [slachtoffer] om zich uit te kleden, terwijl die [slachtoffer] zich ontkleed in een voor haar onbekende hotelkamer bevond en (aldus) die [slachtoffer] in haar bewegingsvrijheid heeft belemmerd en/of een dusdanige dreigende en/of intimiderende situatie heeft/hebben gecreëerd dat die [slachtoffer] zich daaraan niet kon en/of durfde te onttrekken en/of voorbij is/zijn gegaan aan de door die [slachtoffer] geuite verbale en/of non-verbale tekenen van verzet en/of woorden dat zij dit niet wilde, en/of een bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin die [slachtoffer] zich niet aan de hiervoor genoemde handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2017 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] (telkens) geslagen en/of gestompt en/of die [slachtoffer] bedreigd met de woorden “als je probeert weg te komen, steken zij een mes tussen je ribben” en/of “als je probeert weg te komen, knijpen we je keel dicht”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of nagenoeg voortdurend in de nabijheid van die [slachtoffer] gebleven en/of haar (met kracht) vastgepakt, in elk geval die [slachtoffer] belet te gaan en staan waar zij wilde, waardoor aldus een bedreigende en/of een afhankelijke situatie voor die [slachtoffer] is ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten gerekwireerd. Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting, stelt het hof het volgende vast.
In de nacht van 7 op 8 juni 2017, is de (latere) aangeefster [slachtoffer] (verder: aangeefster) gegaan naar hotel ‘ [Naam 1] ’ te Middelburg, waar zij een afspraak had met medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), die zij kende en met wie zij in de periode voorafgaand aan het onderhavige gebeuren naar inmiddels is gebleken een aantal seksuele contacten had gehad. Ter plaatse trof de aangeefster vóór het hotel niet [medeverdachte 1] , maar de haar eveneens bekende verdachte, die haar vertelde dat [medeverdachte 1] boven in het hotel was. De verdachte is vervolgens op verzoek van aangeefster [medeverdachte 1] gaan halen, waarna zij met hem is meegegaan naar een vooraf door de medeverdachte [medeverdachte 2] geboekte hotelkamer in genoemd hotel. In deze hotelkamer bevond zich naast [medeverdachte 1] en de verdachte nog een derde bekende van de aangeefster, genaamd [medeverdachte 2] .
De sfeer op de hotelkamer was aanvankelijk goed en door het gezelschap werd muziek geluisterd, spelletjes gespeeld, een behoorlijke hoeveelheid alcohol (wodka) genuttigd en een aantal joints gerookt. Op enig moment is men, op initiatief van de aangeefster, overgegaan tot het spelen van het spel ‘Durven, doen of waarheid’. Uit het opsporingsonderzoek is naar voren gekomen dat de aangeefster omstreeks 3.32 uur die nacht een digitale versie van genoemd spelletje op haar mobiele telefoon heeft gedownload.
Tijdens het spelen van genoemd spel, heeft aangeefster kennelijk een aantal opdrachten met een erotische/seksuele lading uitgevoerd. Een en ander is op enig moment uitgemond in seksueel contact in de badkamer/WC van de hotelkamer tussen enerzijds de aangeefster en [medeverdachte 1] , bestaande uit orale, vaginale en anale seks, en anderzijds tussen de aangeefster en de verdachte, waarbij laatstgenoemde zijn vinger(s) in de vagina van de aangeefster en zijn penis in de mond van de aangeefster heeft geduwd/gebracht. Het fysieke contact tussen [medeverdachte 2] en de aangeefster is, zoals blijkt uit een verklaring van aangeefster, beperkt gebleven tot het knijpen in de bil(len) van de aangeefster door laatstgenoemde.
Om 05.30 uur hebben hotelgasten gegil en geschreeuw gehoord en rond die tijd is aangeefster geheel ontkleed en in paniek weggevlucht. Op de beschikbare beelden van de bewakingscamera’s van hotel ‘ [Naam 1] ’ is te zien dat de aangeefster in volle vaart de trappen van het hotel komt afgerend, het hotel verlaat en volledig naakt de straat oprent. Op de camerabeelden is voorts te zien dat ook de verdachten even later, eerst [verdachte] en daarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , het hotel rennend in verschillende richtingen verlaten, waarbij opvalt dat (ook) [medeverdachte 1] vrijwel geheel ontkleed is. Om 05.37 uur is de aangeefster opgevangen door de nachtportier van het naastgelegen ‘ [Naam 2] ’ te Middelburg, waarna deze de politiemeldkamer heeft gebeld. De hevig geëmotioneerde aangeefster gaf aan de nachtportier te kennen dat zij in het hotel is aangerand door drie mannen. Zij verklaarde tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten dat zij met ‘ [medeverdachte 1] ’ had afgesproken aan de bar in hotel ‘ [Naam 1] ’ en dat zij vervolgens in een hotelkamer is verkracht door drie mannen genaamd [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . De verbalisanten waren ambtshalve bekend met deze namen; het betreft de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Twee verbalisanten hebben naar aanleiding van de verklaring van aangeefster de beelden van de bewakingscamera’s van hotel ‘ [Naam 1] ’ bekeken en daarbij de mannen op de beelden ambtshalve herkend als de hiervoor genoemde verdachten. De verdachte is dezelfde ochtend nog aangehouden; de twee andere verdachten zijn drie dagen later aangehouden.
De paniek van aangeefster komt het hof authentiek en oprecht voor. Dat betekent dat er op een bepaald moment gelegen tussen ongeveer 3.32 uur, toen de sfeer nog gezellig was, en 5.30 uur iets moet zijn gebeurd waardoor de sfeer tussen de aangeefster en de drie jonge mannen totaal is omgeslagen.
Het hof ziet zich derhalve gesteld voor de vraag wat de aanleiding voor de evidente paniek bij de aangeefster en haar plotselinge vlucht uit de hotelkamer is geweest. Geconstateerd moet worden dat de verklaringen van enerzijds de aangeefster en anderzijds de drie verdachten, dienaangaande sterk uiteenlopen.
Op 8 juni 2017 omstreeks 07.51 uur heeft er een ‘informatief gesprek zeden’ plaatsgevonden met de aangeefster. Zij heeft vervolgens op 11 juni 2017 aangifte gedaan van verkrachting in hotel ‘ [Naam 1] ’ te Middelburg door de drie verdachten. Op 17 juli 2017 heeft zij een aanvullende verklaring afgelegd. Vervolgens is zij op 2 november 2017 door de rechter-commissaris in de rechtbank Zeeland-West-Brabant gehoord en door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof op 27 mei 2019.
Uit de verklaringen van de aangeefster komt -kort gezegd- naar voren dat zij door de verdachten zou zijn gedwongen tot seksueel contact met [medeverdachte 1] en met de verdachte, nadat zij door [medeverdachte 1] een veelheid aan vuistslagen (‘ontelbare vuistslagen) in het gezicht had bekomen en door [medeverdachte 1] en de verdachte was bedreigd met de dood (‘neersteken’). Daar lijnrecht tegenover staan de verklaringen van de verdachten dat er weliswaar seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en [medeverdachte 1] en de verdachte, maar dat deze geheel vrijwillig waren en dat er geen sprake is geweest van (bedreiging met) geweld en/of dwang.
Het hof realiseert zich dat, zoals de advocaat-generaal uitdrukkelijk heeft betoogd, niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de strafrechtelijke gedraging, dubbele bevestiging behoeft.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster, die in totaal vijf keer is gehoord, met betrekking tot het op haar toegepaste geweld en de op haar uitgevoerde dwang, in grote lijnen consistent zijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is echter ook duidelijk geworden dat de aangeefster waarheden en onwaarheden heeft verteld en dat precies hetzelfde geldt voor de groep van verdachten. In deze zaak is het dus niet zonder meer mogelijk te bepalen welke verklaringen in hun geheel kunnen worden geloofd. Om die reden heeft het hof onderzocht of en zo ja welke delen van ieders verklaringen worden bevestigd door andere bewijsmiddelen.
Wat het letsel betreft overweegt het hof als volgt.
Het procesdossier bevat een over aangeefster opgemaakte medische verklaring d.d. 8 juni 2017, waarbij onder meer de navolgende letsels zijn geconstateerd:
- roodheid op beide wangen, linker onderkaak, in nek, naast en onder neus, onder de linkerborst, op meerdere plaatsen op beide bovenarmen, op de rechter onderarm;
- mogelijke zwelling op de rechter onderkaak;
- oppervlakkige schaafwond op linkerknie;
- blauwe plekken aan achterkant rechter arm;
- een aantal huiddefecten op meerdere plaatsen op haar rug, rechter bovenarm, rechter kuitbeen.
Met de verdediging constateert het hof dat het aldus bij de aangeefster geconstateerde letsel niet past bij de ernst en frequentie van de door haar beschreven geweldshandelingen, te weten (onder meer): ‘ontelbare vuistslagen in het gezicht’. Dat er letsel is kan passen bij de verklaring van aangeefster waarbij ervan wordt uitgegaan dat ze het geweld zwaarder heeft aangezet dan in werkelijkheid is gebeurd, maar het kan ook worden verklaard door de ruige seks waarvan sprake kan zijn geweest.
Wat de seksuele activiteiten in aanwezigheid van anderen betreft overweegt het hof als volgt: verdachten hebben van meet af aan verklaringen afgelegd die erop neer komen dat tussen de verdachte en aangeefster reeds een seksuele relatie bestond en dat het voor hen niet ongewoon was om, al dan niet na het gebruik van alcohol en/of drugs, met elkaar seks te hebben in aanwezigheid van anderen. Het hof acht deze verklaringen, mede gelet op de verschillende getuigenverklaringen die zich dienaangaande in het procesdossier bevinden, niet onaannemelijk.
Overigens dient nog wel te worden opgemerkt dat met betrekking tot de feitelijke gang van zaken op de hotelkamer en de exacte rol van de verschillende verdachten daarbij, verdachten gedurende de strafrechtelijke procedure een aantal verklaringen hebben afgelegd die telkens zijn aangepast en bijgesteld met de kennelijke bedoeling om één van hen buiten schot te laten.
Nu duidelijk is dat zowel de aangeefster als de verdachten meerdere onvolledige en/of onwaarachtige verklaringen hebben afgelegd omtrent hetgeen zich heeft afgespeeld in de onderhavige hotelkamer en alle daarbij van belang zijnde omstandigheden, kan het hof op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet vaststellen waardoor de evidente paniek bij de aangeefster, naar aanleiding waarvan zij uit de hotelkamer is gevlucht, is veroorzaakt.
Op grond van alle aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hierboven geschetst heeft het hof uiteindelijk niet de overtuiging bekomen dat de ten laste gelegde seksuele handelingen, die op zich wel vaststaan, tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden en evenmin dat, voor zover daarvan (op enig moment) wel sprake zou zijn geweest, dit voor de verdachten (op dat moment) kenbaar is of moet zijn geweest.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit heeft op grond van het vorenstaande te gelden dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet overtuigend is bewezen dat de verdachte en/of zijn mededaders door hun fysieke overwicht op de aangeefster en/of door het slaan en/of stompen en/of woordelijke bedreigingen, de aangeefster hebben belet om de onderhavige hotelkamer, die niet was afgesloten, te verlaten, zodat niet overtuigend is bewezen dat de verdachte en/of zijn mededader(s) de aangeefster wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd heeft/hebben gehouden.
Het hof heeft bijgevolg uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.766,28, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 10.366,84, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij verwijzen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Beslag
Ten aanzien van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van te Breda van opgelegde voorwaardelijke taakstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Mobiele telefoon, kleur: wit, merk APPLE IPHONE, beslagnr. G1731150;
- 1.00 STK leren Jas, Kleur: zwart, merk FLAMANT ROSE, beslagnr. G1731049;
- 1.00 STK Trui, Kleur: zwart, merk BERSHKA, maat XS, beslagnr. G1731050;
- 1.00 STK Ondergoed, te weten: een BH, Kleur: zwart H&M, beslagnr. G1731051;
- 2.00 STK Schoeisel, Kleur: grijs/blauw, beslagnr. G1731063;
- 1.00 STK Riem, Kleur: zwart, beslagnr. G1731081;
- 1.00 STK Broek, te weten; een short, kleur: blauw, beslagnr. G1731076;
- 1.00 STK Pet, Kleur: zwart, merk LACOSTE, beslagnr. G1731087;
- 1.00 STK Shirt, Kleur: zwart, beslagnr. G1731097;
- 1.00 STK Spijkerbroek, Kleur: grijs, beslagnr. G1731104;
- 1.00 STK Ondergoed, Kleur: oranje, beslagnr. G1731106;
- 2.00 STK Sok, Kleur: blauw, beslagnr. G1731108;
- 1.00 STK Jas, Kleur: zwart, beslagnr. G1731112;
- 1.00 STK Jas, Kleur: zwart, beslagnr. G1731144.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Zeeland-West-Brabant van, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Breda van, parketnummer 02-079549-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 26 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stamhuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.