ECLI:NL:GHSHE:2019:2291

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
200.234.223_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten in huurgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin haar vordering tot vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten werd afgewezen. [appellante] had een woning gehuurd van [geïntimeerde], maar door problemen met de elektriciteitsvoorziening kon zij niet normaal in de woning verblijven. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] niet voldoende had aangetoond dat [appellante] verantwoordelijk was voor de problemen met de elektriciteit. [appellante] had de huurprijs verlaagd naar € 250,- per maand vanwege het gebrek aan elektriciteit in delen van de woning. In hoger beroep vorderde [appellante] een schadevergoeding van € 5.000,- voor verhuis- en inrichtingskosten, maar het hof kon niet oordelen omdat [appellante] geen kopie van het procesdossier van de eerste aanleg had overgelegd. Het hof heeft de zaak aangehouden en partijen opgedragen om het procesdossier over te leggen, zodat het hof kan oordelen over het hoger beroep. De uitspraak van het hof is gedaan op 25 juni 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.234.223/01
arrest van 25 juni 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.P.C.M. van Riet te Hoensbroek,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B.H.A. Augustin te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 februari 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 december 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5928720 CV EXPL 17-3616)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met vier producties;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken. Van de stukken van het geding in eerste aanleg heeft het hof geen kennis kunnen nemen omdat geen van partijen die stukken in hoger beroep heeft overgelegd.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
De kantonrechter heeft in rov. 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis enkele feiten vastgesteld. Het hof zal de door de kantonrechter vastgestelde feiten, vernummerd tot 3.2.1 tot en met 3.2.10, hieronder weergeven.
3.2.1.
[appellante] heeft met ingang van 14 november 2015 van [geïntimeerde] gehuurd de woning aan de [adres] te [woonplaats] (verder te noemen: het gehuurde). De overeengekomen huurprijs bedraagt € 850,- per maand.
3.2.2.
De huurovereenkomst luidt onder meer als volgt:

Artikel 3: de verhoging van de huurprijs
De huurprijs kan op voorstel van verhuurder voor het eerst op 1 juli 2016 en jaarlijks worden gewijzigd met een percentage dat maximaal gelijk is aan het op de ingangsdatum van de wijziging wettelijk toegestane percentage voor woonruimte.
(..)
Artikel 6: lasten van de overheid met betrekking tot het gehuurde
Huurder dient de van overheidswege met betrekking tot het gebruik van het gehuurde geheven lasten te dragen, voor zover de desbetreffende heffingen of aanslagen op zijn naam zijn gesteld, waaronder: afvalheffingen, rioolrecht en waterschapslasten.
Artikel 7: bestemming van het gehuurde
Het gehuurde is uitsluitend bestemd om door huurder en de leden van zijn huishouden als woonruimte te worden gebruikt.
(..)
Artikel 9: verplichtingen van de huurder
(..)
7. Huurder is verplicht verhuurder of namens verhuurder aangewezen personen na een daartoe (..)strekkend verzoek toe te laten tot het gehuurde ten behoeve van inspecties.
(…)
Geconstateerde gebreken c.q. herstellingen bij aanvang van de huur
Woonkamer:
-rolluik voorzijde werkt niet
Keuken:
-waterschade blad nabij kraan
-versleten geleiders laden
-kapotte tegel nabij deur hal/keuken
Badkamer:
-2x gat nabij deur en badkamermeubel
-loszittende douchekophouder
-deurtje badkamermeubel stellen.’
3.2.3.
Bij schrijven van 26 september 2015 (derhalve twee maanden vóór aanvang van de huur) heeft [de directeur] van Elektrische Installaties [elektrische installaties] het navolgende aan [geïntimeerde] bericht:

Naar aanleiding van uw verzoek, doe ik u hierbij een verslag toekomen naar aanleiding van een storing in uw elektrotechnische installatie in het pand [adres] [woonplaats] .
Uw reden, om mijn hulp in te roepen, was het uitvallen van de aardlekschakelaar in uw meterkast, welke door u zelf niet meer in te schakelen was.
Als eerste heb ik de groep gezocht, welke de storing veroorzaakte. Dit bleek de groep te zijn, waar ook de cv-ketel op ingestoken was. Op aanwijzing van mij heeft u van betreffende groep alle stekkers uit de wandcontactdozen getrokken, zodat de aardlekschakelaar weer ingeschakeld kon worden. Door de stekkers weer één voor één in te steken, bleek de cv-ketel de oorzaak van het uitvallen van de aardlekschakelaar te zijn, waarop ik u geadviseerd heb, om een loodgieter in te schakelen.
Op uw vraag, hoe de staat van de meterkast en installatie was, de installatie voldeed, voor zover meetbaar was en zichtbaar aan de voorschriften NEN1010 en de meterkast was voldoende groot voor de aanwezige apparaten.
3.2.4.
[appellante] heeft een deel van de woning ingericht ten behoeve van de exploitatie van een schoonheidssalon.
3.2.5.
In augustus 2016 is kortsluiting in de woning ontstaan. Er is sindsdien geen elektriciteit meer in de kelder, op de bovenverdieping en op de zolder (alleen nog maar op de benedenverdieping). [appellante] en haar kinderen verblijven daarom sinds eind augustus 2016 elders. [appellante] betaalt vanaf september 2016 een deel van de huur, te weten € 250,- per maand.
3.2.6.
Bij exploot van dagvaarding d.d. 17 december 2016 heeft [geïntimeerde] [appellante] in kort geding gedagvaard en betaling van de achterstallige huur gevorderd (alsmede - aanvankelijk - ontruiming van het gehuurde, doch die vordering heeft hij later in die procedure ingetrokken). Ter zitting van 12 januari 2017 hebben partijen in die procedure (met registratienummer 5590734 CV EXPL 16-11552) het navolgende afgesproken:
“ Partijen verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Partij [appellante] zal binnen een week na heden aan partij [geïntimeerde] de namen van drie installateurs voorstellen om een onderzoek te doen naar de oorzaak van de kortsluiting in de meterkast. [geïntimeerde] zal vervolgens binnen enkele dagen een van deze installateurs aanwijzen om het onderzoek te laten uitvoeren en opdracht aan die
installateur verlenen.
2. [geïntimeerde] verleent de opdracht aan de installateur en is dus jegens de installateur gehouden om de kosten daarvan te betalen. Tussen partijen zullen de kosten uiteindelijk gedragen worden door de partij door wiens nalaten of toedoen in strijd met diens verplichtingen uit de huurovereenkomst de kortsluiting is ontstaan.
3. De onderhavige procedure zal worden aangehouden in afwachting van nadere
berichtgeving van partijen.”
3.2.7.
Op 13 januari 2017 heeft [appellante] , in navolging van genoemde afspraken, opgave aan [geïntimeerde] gedaan van drie installatiebedrijven, waarna [geïntimeerde] op 17 januari 2017 gekozen heeft voor installatiebedrijf [installatiebedrijf 1] (verder te noemen: [installatiebedrijf 1] ). Dat bedrijf heeft op 19 januari 2017 onderzoek naar de meterkast gedaan. [appellante] is daarbij aanwezig geweest.
Bij brief van 8 februari 2017 heeft [installatiebedrijf 1] het navolgende aan [geïntimeerde] bericht:

Op Uw verzoek zijn we een kijkje gaan nemen in uw pand, [adres] te [woonplaats] postcode [postcode] .
Uw verzoek aan ons was om de electrische installatie in het onderhavige pand te beoordelen en eventuele tekortkomingen aan U te rapporteren.
Onze bevindingen zijn de navolgende:
Een gedeelte van het pand is in gebruik als bedrijfspand.
De electrische installatie is op meerdere punten uitgebreid.
Door het vernieuwen van de bestaande plafonds was het niet mogelijk om optisch een oordeel over de aanleg van de electrische installatie te vormen.
Er zijn inbouwspots gemonteerd.
Gezien de beschadigingen die er onverhoopt zouden ontstaan hebben wij de aansluitingen niet gecontroleerd..
De gemeten aardingsvoorziening in de keuken resulteerde in een aanraakspanning van 2volt.
In de bedrijfsruimte zijn we niet gaan meten i.v.m. werkzaamheden.
De gehele installatie hebben we niet gemeten daar we dan de gehele installatie spanningsvrij moesten maken.
Bij controle van de verdeelinrichting bleek ons dat er overbelasting plaats vond, dit is bevestigd door een foto van de huurster.
De verdeler bevindt zich in zeer slechte toestand, brandgevaarlijk en dringend aan vervanging toe, dit moet als eerste gebeuren.
Als er een nieuwe groepenkast gemonteerd wordt gaat de spanning in het hele gebouw af, er kunnen dan geen werkzaamheden plaats vinden ook niet in de bedrijfsruimte.
Om de gehele installatie nauwgezet te controleren hebben we een halve dag nodig wat
impliceert dat er dan geen spanning voorhanden is. Met Vriendelijke groeten, [de directeur van het installatiebedrijf] .”
3.2.8.
Aan genoemde afspraak is - zo blijkt uit de overige stellingen van partijen - geen verdere navolging gegeven.
3.2.9.
[appellante] heeft de huurovereenkomst op 13 februari 2017 opgezegd, waarna de huurovereenkomst is beëindigd per 1 april 2017.
3.2.10.
Op enig moment is de behandeling van voornoemd kort geding hervat, waarna de kantonrechter op 21 april 2017 vonnis heeft gewezen. Daarbij is de vordering tot betaling van de achterstallige huur afgewezen. Onder r.o. 4.9, 4.10 en 4.11 heeft de kantonrechter in dat vonnis als volgt overwogen:

4.9. Uitgangspunt is dat [geïntimeerde] als verhuurder heeft te zorgen voor een deugdelijke elektriciteitsvoorziening. De elektriciteitsvoorziening is door kortsluiting of een ander defect deels uitgevallen. [geïntimeerde] verwijt dat aan [appellante] omdat zij een nieuwe keuken met moderne apparatuur heeft laten installeren en stroom gebruikt voor haar schoonheidssalon. Daarop is de meterkast volgens [geïntimeerde] niet berekend.
4.10.
[geïntimeerde] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellante] (keuken)apparatuur heeft gebruikt die uitzonderlijk is voor een normale, hedendaagse huishouding. Evenmin is er een aanwijzing dat de schoonheidssalon tot elektriciteitsverbruik heeft geleid dat de capaciteit van een normale elektriciteitsvoorziening te boven gaat.
[geïntimeerde] heeft bij brief van 20 april 2017 verklaringen van installatiebedrijven overgelegd, waaruit volgens hem anders blijkt. Op die verklaringen heeft [appellante] niet kunnen reageren, maar de verklaringen zijn ook niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
De conclusie lijkt eerder, zoals [installatiebedrijf 1] B.V. bij brief van 8 februari 2017 verklaart, dat ‘(d)e verdeler (..) zich in zeer slechte toestand (bevindt), brandgevaarlijk en dringend aan vervanging toe, dit moet als eerste gebeuren’.
[installatiebedrijf 2] en [montagebedrijf] hebben zich in dezelfde zin uitgelaten.
Het enkele feit dat apparatuur aanwezig was met een hoog vermogen, betekent niet dat het verbruik uitzonderlijk is geweest voor een normale, hedendaagse huishouding. Niet aannemelijk is immers dat al die apparaten tegelijk in werking zijn geweest.
[appellante] mocht redelijkerwijs verwachten dat de elektriciteitsvoorziening in de woning geschikt was voor het beoogde gebruik. Nu dat kennelijk niet het geval was, lag het op de weg van [geïntimeerde] om de elektriciteitsvoorziening daarvoor geschikt te maken. Zo lang hij daartoe ondanks aanmaning niet was overgegaan, schoot hij te kort in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
4.11
Gelet op de hoogte van de huurprijs van € 850,-, het feit dat [appellante] niet beschikte over elektriciteit in de kelder, op de eerste verdieping en op zolder, en daardoor de woning niet met haar gezin op normale wijze kon bewonen, was opschorting van de betaling van de huurprijs tot € 250,- per maand gerechtvaardigd.”
3.3.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] in conventie (volgens rov. 3.1 van het bestreden vonnis) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
  • A. € 5.000,00 als vergoeding voor gemaakte verhuis- en inrichtingskosten;
  • B. € 1.400,00 aan borg;
  • C. € 4.467,31 ter zake van door [appellante] aan het gehuurde aangebrachte verbeteringen;
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 2017 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten inclusief de nakosten.
3.3.2.
[geïntimeerde] vordert in deze procedure in reconventie (volgens rov. 3.6 van het bestreden vonnis) veroordeling van [appellante] tot betaling van:
  • a. € 4.200,00 aan achterstallige huur, te weten 7 x € 600,00;
  • b. € 334,00 ter zake van kosten voor het plaatsen van een nieuwe meterkast;
  • c. € 4.850,00 ter zake van herstelwerkzaamheden aan de woning;
  • d. € 1.042,50 voor het herstellen van de vloer;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.3.3.
In het bestreden vonnis van 27 december 2017 heeft de kantonrechter:
  • de vordering van [appellante] in conventie afgewezen en [appellante] in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld;
  • de vordering van [geïntimeerde] in reconventie afgewezen en [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in reconventie veroordeeld.
3.4.1.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep drie genummerde grieven (grieven I tot en met III) en twee ongenummerde grieven aangevoerd. [appellante] heeft op basis van deze grieven geconcludeerd tot, samengevat, vernietiging van het vonnis voor zover gewezen in conventie en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen in conventie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.4.2.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep drie grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot, samengevat, vernietiging van het bestreden vonnis voor zover gewezen in reconventie en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen in reconventie, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.5.1.
[appellante] heeft dit hoger beroep in 2018 bij dit hof aangebracht en na het wisselen van de stukken van het hoger beroep in 2018 arrest gevraagd. Volgens artikel 5.2 van het in 2018 geldende Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven diende [appellante] daarbij een kopie van het volledige procesdossier, inclusief de stukken van de eerste aanleg, over te leggen. [appellante] heeft echter geen kopie van het procesdossier van het geding in eerste aanleg overgelegd.
3.5.2.
De griffie van het hof heeft op 29 mei 2019 telefonisch contact gehad met het kantoor van de advocaat van [appellante] en het procesdossier van het geding in eerste aanleg opgevraagd. Ondanks dat verzoek heeft [appellante] tot op heden geen kopie van het procesdossier van het geding in eerste aanleg aan het hof over gelegd. Zonder te beschikken over dat procesdossier, kan het hof niet ten gronde oordelen over het hoger beroep.
3.5.3.
Het hof zal [appellante] daarom bij dit tussenarrest opdragen om een kopie van het procesdossier van het geding in eerste aanleg aan het hof over te leggen. Indien [appellante] geen kopie van het procesdossier over legt, zal het hof daar in principaal hoger beroep de gevolgtrekkingen aan kunnen verbinden die het hof geraden acht.
3.5.4.
Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep arrest heeft gevraagd. Het hof zal [geïntimeerde] in incidenteel hoger opdragen een kopie van het procesdossier in eerste aanleg over te leggen. Indien [geïntimeerde] geen kopie van het procesdossier over legt, zal het hof daar in incidenteel hoger beroep de gevolgtrekkingen aan kunnen verbinden die het hof geraden acht.
3.5.5.
Het hof zal elk verder oordeel nu aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 23 juli voor het:
  • in principaal hoger beroep door [appellante] over leggen van een kopie van het procesdossier van het geding in eerste aanleg;
  • in incidenteel hoger beroep door [geïntimeerde] over leggen van een kopie van het procesdossier van het geding in eerste aanleg;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juni 2019.
griffier rolraadsheer