3.1.In hoger beroep kan van dezelfde feiten worden uitgegaan als in eerste aanleg. De grieven van de vrouw zijn niet gericht tegen de feitenvaststelling van de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep onder rov. 2.1 tot en met 2.7. Deze feiten, hierna vernummerd tot 3.1.1 tot en met 3.1.7, luiden als volgt.
3.1.1.Partijen zijn tot augustus 2011 gehuwd geweest.
3.1.2.Uit het huwelijk tussen partijen zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2008;
hierna gezamenlijk: “de kinderen”.
3.1.3.De vrouw is na de echtscheiding met de kinderen in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. De vrouw heeft vervolgens tijdelijk een huurwoning bewoond met de kinderen, maar zij heeft deze woning moeten ontruimen wegens een huurachterstand. De vrouw heeft daarom opnieuw haar intrek genomen in de voormalige echtelijke woning, maar die woning is vorig jaar geveild. De vrouw is hierna met de kinderen bij haar moeder gaan wonen, maar uiteindelijk in een vrouwenopvang terecht gekomen. De kinderen zijn bij oma moederszijde blijven wonen. De kinderen verbleven beurtelings één week bij oma moederszijde en één week bij de man. Sinds de zomer van 2018 verblijven de kinderen voornamelijk bij de man.
3.1.4.De man is op 29 november 2016 hertrouwd. Op 13 april 2017 heeft de man de woning staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] gehuurd van de Stichting BrabantWonen. De man woont hier samen met zijn nieuwe partner.
3.1.5.De nieuwe partner van de man was in verwachting en is op 6 september 2018 naar Turkije gereisd om daar te bevallen. De man is op 15 oktober 2018 voor vier weken naar Turkije vertrokken om bij de bevalling aanwezig te zijn.
3.1.6.De man is op 11 november 2018 alleen terug gekomen naar Nederland. Bij thuiskomst kon de man de deur van zijn huurwoning niet openen. De vrouw bleek haar intrek te hebben genomen in de woning van de man, zich te hebben ingeschreven op het adres van de woning en de sloten te hebben vervangen.
3.1.7.De man heeft op 12 november 2018 de balie van de gemeente Oss (Burgerzaken) bezocht. Er is een adresonderzoek gestart naar de verblijfplaats van de vrouw. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
3.2.1.In de onderhavige procedure in eerste aanleg vordert de man de vrouw te veroordelen om de woning aan de [adres] te [plaats] te verlaten, zonder al wie of wat zich van de zijde van de man daarin aan inboedel dan wel persoonlijke spullen bevindt, de woning niet meer te betreden en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking aan de man te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat de vrouw dit niet nakomt. De man vordert tevens hem te machtigen om de ontruiming zelf uit te voeren, desnoods met behulp van de sterke arm, indien de vrouw de woning niet wil verlaten, en veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de man, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De man heeft de woning aan de [adres] te [plaats] gehuurd, gebruikt deze feitelijk ook en betaalt maandelijks de vaste lasten. Door haar intrek te nemen in de woning, zich op het adres in te schrijven en de sloten van de woning te vervangen, heeft de vrouw ongerechtvaardigd inbreuk gemaakt op het huisrecht van de man. Er is sprake van een onrechtmatige daad. De man wil dat deze onrechtmatige situatie wordt rechtgezet.
3.2.3.De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de vrouw niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man op enig moment toestemming heeft verleend aan de vrouw om (ook) in de woning te verblijven.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat door zich zonder toestemming van de man toegang tot de woning te verschaffen, de woning te bewonen, en zich voorts zonder overleg met de man op het adres in te schrijven en de sloten te vervangen, de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de man. De vrouw heeft door haar handelen immers inbreuk gemaakt op het grondwettelijke huisrecht van de man. Het handelen van de vrouw is tevens in strijd met dat wat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond, zodat het handelen van de vrouw aan haar kan worden toegerekend.
Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat in dit geval de man ervoor heeft gekozen te vorderen dat de vrouw wordt veroordeeld de woning direct te verlaten, zonder al wie en wat zich van de zijde van de man daarin bevindt, zodat een einde komt aan de onrechtmatige situatie. Niet valt in te zien dat de vrouw in de woning dient te verblijven om voor de kinderen te zorgen, temeer nu de kinderen in beginsel worden opgevangen door de man en door oma moederszijde. Ook de woningnood van de vrouw, wat hier verder van zij, kan niet aan de man worden tegengeworpen, aldus – steeds – de voorzieningenrechter.
3.3.2.Op grond van het voorgaande heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man toegewezen, onder oplegging van een dwangsom. De termijn waarbinnen de vrouw de woning dient te verlaten heeft de voorzieningenrechter verkort tot nihil. Tevens heeft de voorzieningenrechter de gevorderde machtiging toegewezen. Ten slotte is de vrouw in de proceskosten veroordeeld.