Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4418702\CV EXPL 15-8399)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met drie producties;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De beoordeling
Artikel 1.
manin conventie – samengevat – de vrouw bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
primair:
vrouwheeft de vordering in conventie weersproken.
tussenvonnis van 17 augustus 2016heeft de kantonrechter de man toegelaten bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat de vrouw de ochtendjas, de sieraden en zijn schoenen uit de woning heeft meegenomen. Voorts is overwogen dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
tussenvonnis van 19 oktober 2016heeft de kantonrechter de wijziging of aanvulling van eis van de zijde van de man afgewezen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
eindvonnis van 25 oktober 2017heeft de kantonrechter de man niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Op grond daarvan heeft hij de vordering in conventie afgewezen. De vordering in reconventie is eveneens afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten dient te dragen.
vrouwheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 17 augustus 2016 en 25 oktober 2017 en opnieuw rechtdoende, de man te veroordelen:
manheeft de grief weersproken. In
principaal appelheeft hij geconcludeerd tot:
- bekrachtiging van de vonnissen van 17 augustus 2016, 19 oktober 2016 en 25 oktober 2017 voor wat betreft de vordering van de vrouw;
- ongegrondverklaring dan wel afwijzing van het principaal appel;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
incidenteel appelheeft hij geconcludeerd tot:
kantonrechteroverwoog in rov. 4.11. als volgt:
vrouwbetoogt dat de kantonrechter in rov. 4.11 van het vonnis van 17 augustus 2016 haar vordering op grond van art. 4 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert hiertoe het volgende aan.
manstelt dat hij de vordering tijdens de samenleving heeft voldaan, maar dat de bewijsstukken daarvan door de vrouw zijn weggenomen op 25 oktober 2012. De redelijkheid en billijkheid verzet zich ertegen dat de bewijslast hiervan bij hem ligt. De vrouw moet daarom aantonen dat de man de vordering niet heeft voldaan tijdens de samenleving.
hofoverweegt als volgt.
hofoverweegt als volgt.
vrouwheeft betwist dat de vordering is verbonden aan de verkoop van de woning of toepassing van de NHG-bepalingen.
hofoordeelt als volgt.
manbetoogt dat zijn eiswijzing, ingediend bij conclusie c.q. akte na het tussenvonnis van 17 augustus 2016 ten onrechte door de kantonrechter is afgewezen omdat in dat tussenvonnis volgens de kantonrechter een bindende eindbeslissing was gegeven. Hij voert hiertoe het volgende aan.
vrouwheeft de grief niet weersproken.
kantonrechteroverwoog in zijn tussenvonnis van 19 oktober 2016:
hofheeft in zijn arrest van 4 april 2017 de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep omdat kort gezegd, het hoger beroep zich richtte tegen een tussenvonnis. Het hof overwoog hiertoe als volgt:
kantonrechterheeft vervolgens ook de tweede eiswijziging (gedaan bij akte vermeerdering van eis tevens conclusie na enquête) – waartegen (ook) bezwaar was gemaakt door de vrouw, afgewezen. De kantonrechter overwoog daartoe als volgt:
hofoverweegt als volgt. De grief berust op een onjuiste lezing van het arrest van het hof. Het hof heeft slechts geoordeeld dat de beschikking van 17 augustus 2016 geen deelvonnis (waartegen wel hoger beroep openstaat) is, maar een tussenvonnis (waartegen in beginsel geen hoger beroep openstaat). Dat laat onverlet dat in het lichaam van een tussenvonnis bindende eindbeslissingen worden genomen. Daarvan is in deze zaak sprake. In hoger beroep is, anders dan de man betoogt, dus níet komen vast te staan dat geen bindende eindbeslissing is genomen. Grief 1 faalt daarom.
manvoert aan dat de kantonrechter hem ten onrechte een bewijsopdracht heeft gegeven. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich hiertegen omdat de vrouw door haar handelen er welbewust voor heeft gezorgd dat de man geen middelen heeft om zich te verweren. De bewijslast dient op de vrouw te rusten.
vrouwbetoogt dat de stellingen die de man dient te bewijzen, zijn ingegeven door zijn verweer en overeenkomstig de wet. De door de man genoemde zaken, kunnen worden aangemerkt als niet gemeenschappelijke zaken.
hofis van oordeel dat de grief geen doel treft. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
kantonrechteroverwoog in het bestreden vonnis van 17 augustus 2011:
manbetoogt dat de kantonrechter ten onrechte het geschil heeft beperkt tot een aan de man toebehorende ochtendjas, sieraden en schoenen. Hij voert hiertoe het volgende aan.
vrouwstelt dat de kantonrechter zich terecht heeft gebaseerd op de samenlevingsovereenkomst. Er is geen door beide partijen ondertekende verklaring zodat alle inboedelzaken volgens de samenlevingsovereenkomst gemeenschappelijk zijn.
hofoverweegt als volgt.