In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping van eerdere arresten. De eiser tot herroeping, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp, heeft de herroeping ingeleid met een dagvaarding van 16 januari 2018. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.M. Stassen, heeft verweer gevoerd tegen de herroeping. De partijen waren van 3 augustus 1972 tot 4 april 1996 met elkaar gehuwd en hebben sindsdien diverse procedures gevoerd over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de uitvoering van rechterlijke uitspraken. De eiser stelt dat de eerdere arresten onterecht zijn en dat er sprake is van bedrog door de gedaagde, wat zou hebben geleid tot een onjuiste feitelijke stand van zaken in de eerdere procedures.
Het hof heeft de vordering tot herroeping beoordeeld aan de hand van artikel 382 en 383 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof oordeelt dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na het ontstaan van de grond voor herroeping heeft gehandeld. De eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij recentelijk bekend is geworden met het gestelde bedrog, en het hof concludeert dat de eerdere procedures voldoende duidelijkheid hebben gegeven over de rechtsgeldigheid van de betekening van het kortgedingvonnis. De eiser wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 318 aan griffierecht en € 2.148 aan salaris advocaat.