In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een loonvordering van de appellant, die werkzaam was in de bakkerssector, op basis van de cao Bakkersbedrijf. De appellant vorderde onder andere betaling van niet betaalde nachttoeslag en kledingtoeslag over de periode van 2010 tot en met 2014. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 4 december 2018 de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over de berekeningen van de vorderingen. De appellant stelde dat hij recht had op een bedrag van € 702,57 bruto, terwijl de geïntimeerden dit bedrag betwistten en een lager bedrag van € 554,63 voorstelden. Het hof heeft uiteindelijk het bedrag vastgesteld op € 628,60 bruto, inclusief vakantietoeslag.
Daarnaast heeft het hof de vordering van de appellant met betrekking tot de nachttoeslag beoordeeld. Het hof constateerde dat de geïntimeerden bij de berekening van de nachturen een verkeerd uitgangspunt hadden genomen, wat resulteerde in een te laag bedrag aan uitbetaalde nachttoeslag. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant recht had op een bedrag van € 3.992,69 bruto aan niet betaalde nachttoeslag.
Wat betreft de kledingtoeslag oordeelde het hof dat de geïntimeerden onvoldoende bewijs hadden geleverd dat zij aan de appellant werkkleding hadden verstrekt. De appellant had aangetoond dat hij recht had op een kledingtoeslag van € 2.283,77 netto, na aftrek van een vergoeding voor twee broeken. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen voor zover deze de loonvordering van de appellant tot een bedrag van € 22.712,94 toewijzen, maar vernietigde de vonnissen voor het overige. De geïntimeerden werden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.