ECLI:NL:GHSHE:2019:2210

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.257.039_01 en 200.257.039_02 en 200.260.119_10 en 200.260.119_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met benoeming van bijzondere curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beslissingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot de uithuisplaatsing van haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M. van den Heuvel, heeft in hoger beroep de vernietiging van de beschikking van 28 december 2018 en de beschikking van 28 februari 2019 verzocht, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind bij de vader werd verlengd. De moeder betwist de rechtmatigheid van deze beslissingen en stelt dat haar recht op een eerlijk proces is geschonden. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, verzet zich tegen het hoger beroep en vraagt om instandhouding van de bestreden beschikkingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2019 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat er een belangenstrijd bestaat en heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de minderjarige te behartigen. De bijzondere curator, mr. M.A. de Voort, zal de stem van de minderjarige naar voren brengen en adviseren over de benodigde hulpverlening. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden tot een pro forma zitting op 22 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 juni 2019
Zaaknummers : 200.257.039/01 en 200.257.039/02
200.260.119/01 en 200.260.119/02
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/346959 / JE RK 18-1201 en
C/02/355014 / JE RK 19-244
in de zaak in hoger beroep (200.257.039/01 en 200.257.039/02) van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
en in de zaak in hoger beroep (200.260.119/01 en 200.260.119/02) van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbende in beide zaken wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak met nummers 200.257.039/01 en 200.257.039/02:
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 december 2018.
In de zaak met nummers 200.260.119/01 en 200.260.116/02:
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummers 200.257.039/01 en 200.257.039/02:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 maart 2019, heeft de moeder verzocht:
I. voormelde beschikking van 28 december 2018 te vernietigen en het door de GI gedane verzoek om machtiging tot (hof: verlenging van de) uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] bij de vader, af te wijzen;
II. de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking waarvan beroep te schorsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 april 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader.
De raad is, met berichtgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de door de advocaat van de moeder ter zitting overgelegde pleitnotities.
In de zaak met nummers 200.260.119/01 en 200.260.119/02:
2.5.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 mei 2019, heeft de moeder verzocht:
I. voormelde beschikking van 28 februari 2019 te vernietigen en het door de GI gedane verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, af te wijzen;
II. de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking waarvan beroep te schorsen.
In beide zaken:
2.6.
Het hof heeft de beide zaken ambtshalve gevoegd.
2.7.
De beschikking is bepaald op heden.

3.De beoordeling

In beide zaken:
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 augustus 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 augustus 2017 tot uiterlijk 30 augustus 2018. Voorts heeft de rechtbank machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend bij de vader, zijnde de andere met het gezag belaste ouder, met ingang van 30 augustus 2017 tot uiterlijk 28 februari 2018.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 februari 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zijnde de andere met het gezag belaste ouder, verlengd met ingang van 28 februari 2018 tot uiterlijk
30 augustus 2018.
3.4.
Bij beschikking van 12 september 2018, zoals hersteld bij beschikking van 18 september 2018, heeft de rechtbank voor zover thans van belang:
- mondeling verlengd de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 30 augustus 2018 tot 13 september 2018;
- mondeling verlengd de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zijnde de andere met gezag belaste ouder, met ingang van 30 augustus 2018 tot 13 september 2018;
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 13 september 2018 tot 30 augustus 2019;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zijnde de andere met gezag belaste ouder, verlengd met ingang van 13 september 2018 tot 30 december 2018;
- de verdere behandeling van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de GI voor het overige aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
28 december 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zijnde de andere met het gezag belaste ouder, verlengd tot 30 maart 2019 en het verzoek van de GI voor het overige afgewezen.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 28 februari 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de GI gemachtigd [minderjarige] met ingang van 28 februari 2019 tot uiterlijk 30 augustus 2019 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder 24-uurs.
Sinds 1 maart 2019 verblijft [minderjarige] in het gezinshuis [gezinshuis] in [plaats 1] .
3.7.
De moeder kan zich met de onder 3.5. en 3.6 vermelde beschikkingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De moeder heeft tevens verzocht de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van beide beschikkingen te schorsen.
3.8.
In het hoger beroep tegen de onder 3.5. vermelde beschikking voert de moeder in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De wijze waarop de moeder wordt gedwongen te procederen is in strijd met haar recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Nu het hoger beroep tegen een eerdere beschikking tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog aanhangig was, had de rechtbank in de bestreden beschikking niet een andere weg mogen inslaan met betrekking tot de plaatsing van [minderjarige] .
Ook de behandeling ter zitting door de rechtbank is zodanig geweest dat niet van een eerlijk proces kan worden gesproken. Zowel de moeder als haar broer, die haar in eerste aanleg bijstond als gemachtigde, is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling verweer te voeren.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen zoals zij heeft gedaan over de benoeming van een bijzondere curator. De moeder is door de rechtbank onvoldoende ingelicht over de reden en het doel van deze benoeming.
Eveneens heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij voldoende zicht had op de mogelijkheden en onmogelijkheden van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De GI heeft door niet voortvarend te werken aan het in opdracht van de rechtbank in kaart brengen van de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, deze terugplaatsing gefrustreerd. Zo zijn de contacten tussen de moeder en [minderjarige] maar zeer beperkt uitgebreid.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat er forse zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder die niet kunnen worden ondervangen. De moeder betwist dat zij haar huishouding niet op orde kan houden en dat zij meerdere keren hulpverleners aan de kant heeft geschoven. Verder is de verhouding met haar familieleden goed. De moeder ontkent dat zij voortdurend met [minderjarige] praat over problemen die zij met de vader en met de GI ervaart. Het is echter niet onlogisch dat de moeder [minderjarige] probeert uit te leggen dat de zaken anders liggen dan de vader en de GI tegen [minderjarige] vertellen. De moeder betwist ook dat zij in het bijzijn van [minderjarige] haar emoties niet kan bedwingen. Volgens de moeder valt dit niet te lezen in het verslag van Veilig Thuis d.d. 10 november 2018 over de melding van de [ziekenhuis] -arts. De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat de moeder moeite heeft met het bieden van structuur, waardoor [minderjarige] teveel haar eigen plan kan trekken. Het evaluatieverslag van mevrouw [naam] is daarvoor onvoldoende redengevend. De moeder betwist ten slotte dat zij aan [minderjarige] heeft uitgelegd dat de rechtbank met de beschikking van 12 september 2018 zonder meer een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder voor ogen stond. De moeder biedt bewijs aan door getuigen die kunnen verklaren over de thuissituatie van de moeder.
De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte genoegen heeft genomen met de passieve rol van de raad, ten onrechte heeft overwogen dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder ook niet aan de orde kan zijn onder de voorwaarde dat zij op een internaat wordt geplaatst en ten onrechte heeft overwogen dat een psycholoog of gedragsdeskundige ten behoeve van [minderjarige] moet worden ingezet.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder het hof verzocht om [minderjarige] te horen en om een deskundige te benoemen op de voet van artikel 810a lid 2 Rv. De moeder wil met een deskundigenonderzoek tegenbewijs leveren tegen de feitelijke vaststellingen en overwegingen van de rechtbank. Het belang van [minderjarige] verzet zich niet tegen een dergelijk onderzoek. Alleen op die manier kan er duidelijkheid voor [minderjarige] komen.
Op 27 mei 2019 is de moeder voor het eerst in het gezinshuis bij [minderjarige] op bezoek geweest. De huidige situatie van [minderjarige] is dramatisch.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft op goede gronden besloten [minderjarige] op een neutrale plek te plaatsen. De moeder is onvoldoende leerbaar en heeft niet kunnen werken aan de eerder gestelde doelen.
De vader heeft aangegeven dat hij niet langer de zorg voor [minderjarige] op zich kan nemen.
[minderjarige] zit klem tussen haar ouders. Het is voor [minderjarige] emotioneel zeer belastend en momenteel niet mogelijk om haar mening te geven.
In de periode na de beschikking van de rechtbank van 18 september 2018 is het - ook op praktische gronden - niet haalbaar gebleken om de contacten tussen de moeder en [minderjarige] in de door de rechtbank opgedragen mate uit te breiden. [minderjarige] kwam steeds meer in verzet tegen de plaatsing bij de vader. Door de informatie van de moeder bleef [minderjarige] wachten op een terugplaatsing bij de moeder. Een uitbreiding van een niet begeleide omgang bij de moeder was niet in het belang van [minderjarige] .
De emotionele ontwikkeling van [minderjarige] baart veel zorgen. Zij kan zich moeilijk uiten. Momenteel heeft [minderjarige] rust nodig. Zij is verdrietig en heeft heimwee.
[minderjarige] gaat naar de reguliere basisschool in [plaats 1] .
3.10.
De vader brengt ter zitting - kort samengevat - het volgende naar voren.
Toen [minderjarige] bij de vader in [plaats 2] woonde, ging het steeds minder goed met haar. Zij werd belast door de moeder en de druk op de situatie bij de vader werd steeds groter.
De vader bezoekt [minderjarige] eenmaal per maand in het gezinshuis.
3.11.
In het hoger beroep tegen de onder 3.6. vermelde beschikking voert de moeder in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank is ten onrechte niet op alle verweren van de moeder ingegaan. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat er zich bij de stukken een plan van aanpak van de ondertoezichtstelling bevindt. De rechtbank heeft voorts ten onrechte geweigerd om [minderjarige] te horen en om een deskundige te benoemen.
Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte de GI gemachtigd om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij een derde. De rechtbank had eerst moeten onderzoeken of [minderjarige] niet bij de moeder of haar netwerk kon worden geplaatst. Verder heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd welke zorgen er over [minderjarige] nog bestaan en waarom die zorgen een plaatsing op een neutrale plek noodzakelijk maken. De rechtbank heeft verder nagelaten te onderzoeken of het gezinshuis waar [minderjarige] zou gaan wonen voldoet aan de eisen die aan dergelijke instellingen worden gesteld.
Bij het voorgaande komt nog dat het inleidende verzoek van de GI overhaast is behandeld, waarbij de moeder onder onevenredige druk is gezet. Hierdoor is het recht van de moeder op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM geschonden.
3.12.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken ambtshalve van oordeel dat zich met betrekking tot [minderjarige] een belangenstrijd in de zin van artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek (BW) voordoet. Het hof acht het daarom noodzakelijk dat
een bijzondere curator wordt benoemd die de belangen van [minderjarige] in deze kan behartigen en haar zowel in als buiten rechte kan vertegenwoordigen.
3.13.
Mr. M.A. de Voort, advocaat, kantoorhoudende te [kantoorplaats] , is door het hof bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door het hof worden benoemd.
De bijzondere curator dient met name de stem van [minderjarige] naar voren te brengen.
Voorts kan de bijzondere curator in kaart brengen wat [minderjarige] nodig heeft om uit het loyaliteitsconflict, waarin zij mogelijk verkeert, te komen en niet langer last te hebben van de onderlinge strijd, waarin de ouders zich bevinden.
Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, staat het haar eveneens vrij een advies uit te brengen over de benodigde hulpverlening ten behoeve van [minderjarige] .
De bijzondere curator wordt verzocht schriftelijk verslag van haar bevindingen aan het hof uit te brengen.
De bijzondere curator wordt verzocht gesprekken te voeren met [minderjarige] en de ouders.
De bijzondere curator wordt tevens in overweging gegeven te spreken met de gezinsvoogd.
Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen en met anderen, die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen.
3.14.
Het hof wijst de ouders er op dat zij de verplichting hebben, aan de door de bijzondere curator in het kader van haar taakvervulling te geven instructies gevolg te geven.
Voorts verzoekt het hof de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen. Waar de leidraad mocht afwijken van hetgeen in deze beschikking is bepaald, prevaleert de inhoud van deze beschikking.
3.15.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met de nummers 200.257.039/01 en 200.257.039/02 en in de zaak met de nummers 200.260.119/01 en 200.260.119/02:
benoemt mr. M.A. de Voort (Chin-A-Fat | De Voort advocaten en mediators, [adres] , [postcode] [kantoorplaats] , [telefoonnummer] ) tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , met de taakomschrijving als beschreven in rechtsoverweging 3.13;
beveelt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en een afschrift van alle stukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk vóór de hierna te noemen pro forma datum aan het hof schriftelijk te rapporteren omtrent haar bevindingen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 22 augustus 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en is op 20 juni 2019 uitgesproken in het openbaar door
mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van de griffier.