ECLI:NL:GHSHE:2019:2200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.255.373_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over de minderjarige en voogdij door de GI

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2003. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezag over de minderjarige was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de GI) was benoemd tot voogd. De moeder verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een gezagsbeëindigende maatregel af te wijzen.

De minderjarige was sinds 2010 onder toezicht gesteld van de GI en sinds 2016 uit huis geplaatst in een pleeggezin bij haar tante en oma. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een onveilige en instabiele opvoedingssituatie heeft geleefd en dat het gezag van de moeder beëindigd diende te worden om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De moeder had aangegeven dat zij niet wilde dat de minderjarige weer bij haar kwam wonen, wat het hof als een ernstige ontwikkelingsbedreiging beschouwde.

Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de minderjarige was verstreken. De minderjarige had zelf aangegeven geen contact met haar moeder te willen en was gehecht aan haar huidige opvoeders in het pleeggezin. De beslissing van het hof was om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het gezag van de moeder werd beëindigd en de GI werd benoemd tot voogd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 juni 2019
Zaaknummer : 200.255.373/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/335652 FA RK 18-3156
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Betreffende:
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de curator q.q.] van [bewindvoeringen] Bewindvoeringen,
in haar hoedanigheid van curator van,
[de curandus],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
en
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: oma (mz),
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: tante [tante] ,
advocaat: mr. M.E.G. van Hout.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 29 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 26 februari 2019, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om een gezagsbeëindigende maatregel uit te spreken over de vader en de moeder met betrekking met [de minderjarige] en de GI te belasten met de voogdij, af te wijzen. De moeder heeft ter zitting bij het hof haar subsidiaire verzoek om de zaak aan te houden voor de duur van zes maanden ten behoeve van nader onderzoek, ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift van 26 maart 2019, met productie, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft tante [tante] verzocht het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dat verzoek te ontzeggen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover de beschikking ziet op de grieven van de moeder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
- het ‘’Formulier bij kindgesprek’’, waarop [de minderjarige] aangeeft naar het kindgesprek te zullen komen, ingekomen bij het hof op 15 maart 2019;
- de brief van oma, ingekomen bij het hof op 3 mei 2019;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 3 mei 2019, met bijlage, ingekomen bij het hof op 7 mei 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- tante [tante] , bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door de bewindvoerder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.2.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de moeder en het verzoek van tante [tante] (met kenmerknummer 200.255.187/01) zijn deze verzoeken ter zitting gezamenlijk behandeld. Op het verzoek met voormeld kenmerknummer zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader
is, voor zover in deze procedure van belang, geboren:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
3.2.
[de minderjarige] is met ingang van 24 november 2010 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. Vervolgens is [de minderjarige] met ingang van 11 mei 2015 onafgebroken onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is - voor zover het hof bekend - laatstelijk verlengd tot 11 mei 2019.
3.3.
[de minderjarige] is met ingang van 9 mei 2016 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in het pleeggezin van tante [tante] en oma (en voorheen ook opa die inmiddels is overleden). Feitelijk verblijft [de minderjarige] al jaren langer op vrijwillige basis in dat pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de raad om het gezag te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij, af te wijzen. Subsidiair verzoek zij de behandeling van het verzoek van de raad voor zes maanden aan te houden.
3.6.
De moeder voert het volgende aan. De moeder kan er zich niet in vinden dat de rechtbank het gezag van de moeder over [de minderjarige] heeft beëindigd. Dit is namelijk niet in het belang van [de minderjarige] , omdat het een contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder in de weg staat. De moeder respecteert de wens van [de minderjarige] om niet bij de moeder te wonen en zij stelt zich aan de zijlijn op. De moeder heeft het nemen van gezagsbeslissingen nooit in de weg gestaan. De moeder betreurt het evenwel dat zij in de praktijk niet benaderd wordt als er een beslissing genomen moet worden. Ook is de moeder niet welkom in het pleeggezin en worden haar pogingen om een afspraak met [de minderjarige] te maken afgehouden. De moeder wil graag op de hoogte gehouden over het welzijn van [de minderjarige] . De moeder zou het liefste willen dat het contact tussen [de minderjarige] enerzijds en de moeder en haar overige kinderen anderzijds wordt hersteld. Ter zitting heeft de moeder haar verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden, ingetrokken.
3.7.
Tante [tante] voert het volgende aan. Het is in het belang van [de minderjarige] dat er duidelijkheid komt over haar toekomstperspectief. [de minderjarige] heeft bijna haar hele opvoeding niets aan haar moeder gehad en de moeder is niet in staat binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer te dragen. De toekomst van [de minderjarige] ligt daarom binnen het pleeggezin. [de minderjarige] wordt door tante [tante] gestimuleerd contact te hebben met de moeder. Zij wil [de minderjarige] echter niet dwingen. Van belang is dat [de minderjarige] zelf heeft aangegeven dat zij niet langer wil dat de moeder het gezag over haar heeft.
3.8.
De oma heeft schriftelijk aangegeven dat [de minderjarige] al vanaf jonge leeftijd bij hen in het gezin verblijft. Tante [tante] heeft vanaf het begin de zorg over [de minderjarige] op zich genomen. Gelet op het feit dat dit heel goed verloopt is oma van mening dat tante [tante] de voogdij over [de minderjarige] zou moeten krijgen.
3.9.
De vader geeft aan zijn kinderen te missen. De vader heeft goed contact met de voogd. De vader betwijfelt of de plek waar [de minderjarige] verblijft het beste voor haar is.
3.10.
De GI voert het volgende aan. Het is voor [de minderjarige] van belang dat ze weet dat ze mag opgroeien in het pleeggezin. De GI betreurt het dat dit voor [de minderjarige] onduidelijk is geweest. Er zal verder gewerkt worden aan het leggen van contact tussen de moeder en [de minderjarige] .
3.11.
De raad voert het volgende aan. De raad ziet op dit moment geen mogelijkheden in het voorzetten van de uitoefening van het gezag door de moeder. Dit is mede gebaseerd op de verhouding tussen de moeder en het gezinssysteem rondom [de minderjarige] . Beëindiging van het gezag zal de benodigde rust creëren. De raad wil [de minderjarige] de beste kansen geven zodat zij op haar 18e kan zeggen dat er alles voor haar is gedaan.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.12.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen weging en beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd dient te worden.
3.12.3.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. [de minderjarige] heeft in de periode dat zij nog bij de moeder woonde een ernstig onveilige en instabiele opvoedingssituatie meegemaakt ten gevolge waarvan zij uiteindelijk uit huis is geplaatst. [de minderjarige] verblijft op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing sinds mei 2016 in het pleeggezin dat thans bestaat uit tante [tante] en oma. Feitelijk verbleef [de minderjarige] hier al een aantal jaren langer op vrijwillige basis. [de minderjarige] doet het goed in het pleeggezin en geeft ook zelf aan daar graag te wonen. De moeder heeft zowel schriftelijk als ter zitting bij het hof aangegeven dat zij niet wil dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Een en ander maakt dat indien [de minderjarige] weer bij de moeder zou gaan wonen er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
3.12.4.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige] verstreken. [de minderjarige] verblijft al lang in het pleeggezin en zij is gehecht aan haar huidige opvoeders. Met haar beide ouders heeft [de minderjarige] geen of nauwelijks contact. Dit is de afgelopen periode niet verbeterd. [de minderjarige] heeft bovendien zelf aangegeven geen contact met haar moeder te willen. Zij heeft haar moeder voor het laatst op haar verjaardag gezien en toen is er een voor [de minderjarige] vervelend incident ontstaan. Daar komt bij dat zowel door de GI als de raad is aangegeven dat het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin ligt. Het is in de visie van het hof van belang dat dit ook voor [de minderjarige] duidelijk wordt. Gelet op het voorgaande is het belang van [de minderjarige] gediend bij stabiliteit in en continuïteit van de huidige opvoedingssituatie.
3.12.5.
Het hof overweegt verder dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet betekent dat de moeder geen recht meer heeft op informatie over de ontwikkeling van [de minderjarige] of recht op contact met haar. Tante [tante] heeft aangegeven de moeder te willen informeren over het welzijn van [de minderjarige] en de GI heeft aangegeven de mogelijkheden tot een eventueel contactherstel nader te zullen onderzoeken.
3.12.6.
Het voorgaande leidt er toe dat de bestreden beschikking bekrachtigd wordt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers en is op 20 juni 2019 uitgesproken in het openbaar door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.