ECLI:NL:GHSHE:2019:2199

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.255.187_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van de GI tot voogd over minderjarige na beëindiging gezag ouders

In deze zaak gaat het om de benoeming van een gecertificeerde instelling (GI) tot voogd over een minderjarige, na de beëindiging van het gezag van de ouders. De zaak is in hoger beroep aanhangig gemaakt door tante [tante], die verzoekt de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en haarzelf tot voogdes te benoemen. De minderjarige, geboren in 2003, verblijft sinds 2011 feitelijk in het pleeggezin van tante [tante] en oma. De rechtbank had eerder het gezag van de ouders beëindigd en de GI benoemd tot voogd. Tante [tante] is van mening dat de GI druk uitoefent op de minderjarige en dat de juridische benoeming van haar als voogd noodzakelijk is voor de duidelijkheid van de minderjarige.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 mei 2019, waarbij verschillende belanghebbenden, waaronder de raad voor de kinderbescherming, de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI, zijn gehoord. De moeder en de oma steunen het verzoek van tante [tante], terwijl de GI en de raad adviseren om de GI als voogd te handhaven. Het hof overweegt dat de GI als neutrale instantie het beste in staat is om het contact tussen de minderjarige en de moeder te onderzoeken en te ondersteunen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de ouders is beëindigd en de GI is benoemd tot voogd over de minderjarige. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de noodzaak van een neutrale partij in deze complexe situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 juni 2019
Zaaknummer : 200.255.187/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/335652 FA RK 18-3156
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: tante [tante] ,
advocaat: mr. M.E.G. van Hout,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Betreffende:
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.M. Kamphuis-Jansen van Rosendaal,
en
[de curator] van [bewindvoeringen] Bewindvoeringen,
in haar hoedanigheid van curator van,
[de curandus],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: oma (mz).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 25 februari 2019, met producties, ingekomen ter griffie op 26 februari 2019, heeft tante [tante] verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] en opnieuw rechtdoende tante [tante] te benoemen tot voogdes over [de minderjarige] .
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
- het ‘’Formulier bij kindgesprek’’, waarop [de minderjarige] aangeeft naar het kindgesprek te zullen komen, ingekomen bij het hof op 15 maart 2019;
- de brief van oma, ingekomen bij het hof op 3 mei 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- tante [tante] , bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door de bewindvoerder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.2.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige verzoek van tante [tante] en het verzoek van de moeder (met kenmerknummer 200.255.373/01) zijn deze verzoeken ter zitting gezamenlijk behandeld. Op het verzoek met voormeld kenmerknummer zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader
is, voor zover in deze procedure van belang, geboren:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
3.2.
[de minderjarige] is met ingang van 24 november 2010 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. Vervolgens is [de minderjarige] met ingang van 11 mei 2015 onafgebroken onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is - voor zover het hof bekend - laatstelijk verlengd tot 11 mei 2019.
3.3.
[de minderjarige] is met ingang van 9 mei 2016 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in het pleeggezin van tante [tante] en oma (en voorheen ook opa die inmiddels is overleden). Feitelijk verblijft [de minderjarige] al jaren langer in dat pleeggezin op vrijwillige basis.
3.4.
Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
3.5.
Tante [tante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] en haar te benoemen tot voogdes over [de minderjarige] .
3.6.
Tante [tante] voert het volgende aan. [de minderjarige] woont feitelijk sinds 2011 in het gezin van tante [tante] en oma. [de minderjarige] ervaart dit als haar thuis en ziet tante [tante] als een moederfiguur. Feitelijk vervult tante [tante] de rol van voogd, maar de juridische benoeming daarvan ontbreekt. Het is van belang dat tante [tante] tot voogd benoemd wordt, omdat de GI als huidige voogd druk legt op [de minderjarige] door het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te forceren. Bovendien geeft de benoeming van de GI tot voogd [de minderjarige] niet de duidelijkheid die zij nodig heeft, namelijk of zij in het pleeggezin mag blijven. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom er is afgeweken van de voorkeur die uit de wet volgt voor de benoeming van de pleegouder tot voogd.
3.7.
De moeder voert het volgende aan. De moeder wil het gezag over [de minderjarige] behouden en kan zich mede daarom niet vinden in de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] . De moeder accepteert het dat [de minderjarige] in het pleeggezin wil wonen en geeft aan niet aan [de minderjarige] te trekken. De moeder betreurt het dat zij niet op de hoogte gehouden wordt over het welzijn van [de minderjarige] . De moeder zou het liefste willen dat het contact tussen [de minderjarige] enerzijds en de moeder en haar overige kinderen anderzijds wordt hersteld.
3.8.
De oma heeft schriftelijk aangegeven dat [de minderjarige] al vanaf jonge leeftijd bij hen in het gezin verblijft. Tante [tante] heeft vanaf het begin de zorg over [de minderjarige] op zich genomen. Gelet op het feit dat dit heel goed verloopt is de grootmoeder van mening dat tante [tante] de voogdij over [de minderjarige] zou moeten krijgen.
3.9.
De vader geeft aan zijn kinderen te missen. De vader heeft goed contact met de voogd. De vader betwijfelt of de plek waar [de minderjarige] verblijft het beste voor haar is.
3.10.
De GI voert het volgende aan. Het is voor [de minderjarige] van belang dat ze weet dat ze mag opgroeien in het pleeggezin. De GI betreurt het dat dat voor [de minderjarige] onduidelijk is geweest. Er zal verder gewerkt worden aan het leggen van contact tussen de moeder en [de minderjarige] .
3.11.
De raad voert het volgende aan. De raad adviseert rust te creëren door het gezag van de ouders te beëindigen. Op termijn zou daarna verder onderzocht kunnen worden wat de mogelijkheden zijn om de voogdij over te dragen naar tante [tante] .
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen weging en beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de GI tot voogd over [de minderjarige] dient te worden benoemd.
3.12.2.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. De bekrachtiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de ouders - waarover bij afzonderlijke beschikking is beslist - leidt er toe dat er een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken. Op grond van artikel 1:275 BW dient daarom een voogd benoemd te worden over de minderjarige, indien de andere ouder het gezag niet voortaan alleen uitoefent.
3.12.3.
Het hof acht op dit moment de benoeming van de GI tot voogd het meest passend. De GI heeft immers naar het oordeel van het hof als neutrale instantie de beste mogelijkheden een eventueel contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder te onderzoeken en/of te ondersteunen. Dit is van groot belang, gelet op het feit dat de moeder graag contactherstel wil voor haarzelf en haar overige kinderen met [de minderjarige] . Aan de andere kant geeft [de minderjarige] aan dat zij geen contact wil met de moeder. De verjaardag van [de minderjarige] is voor [de minderjarige] hierin een vervelend incident geweest. Dit levert spanning op. Het is daarom van belang dat een neutrale instantie de zeggenschap heeft.
Daar komt bij dat de moeder haar zorgen uit over het pleeggezin en of dat dit wel de goede plek is voor [de minderjarige] , ondanks dat de moeder de keuze van [de minderjarige] in het pleeggezin te willen blijven, respecteert. Ook voelt de moeder zich buitengesloten. Nu zowel de GI als de raad hebben aangegeven dat [de minderjarige] in het pleeggezin mag opgroeien, is het aan de GI om ook hierin begeleiding te bieden aan alle betrokkenen. Van belang hierbij is dat de moeder ook moeder kan blijven zijn en een plek in het leven van [de minderjarige] blijft houden.
3.12.4.
Aangezien zowel [de minderjarige] als tante [tante] en de moeder aangeven dat de contacten met de GI op dit moment niet goed verlopen, is het van groot belang dat er vanuit de GI aandacht is en blijft voor de verhouding tussen de GI en alle betrokkenen. Het is aan de GI hier als neutrale instantie een passende oplossing voor te vinden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers en is op 20 juni 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.