ECLI:NL:GHSHE:2019:2195

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.243.833_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot ingangsdatum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 6 augustus 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 mei 2018, waarin de kinderalimentatie voor de kinderen is vastgesteld op € 55,50 per kind per maand. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 12 oktober 2018 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 mei 2019, waarbij de man niet verscheen, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat, mr. P.E. Epping. De vrouw was aanwezig met haar advocaat, mr. C.G.M. Baas.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank. Het huwelijk van partijen is op 6 juni 2016 ontbonden en zij zijn ouders van vier minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2016 kinderalimentatie moest betalen. In de bestreden beschikking is deze alimentatie verhoogd naar € 85,50 per kind per maand met ingang van 21 maart 2017.

De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te wijzigen naar nihil, met als argument dat hij niet eerder rekening kon houden met een hogere bijdrage. De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen. Het hof oordeelt dat de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie moet worden vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 21 maart 2017, en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en Jeugdrecht
zaaknummer : 200.243.833/01
zaaknummer rechtbank : C/02/328459 FA RK 17-1512
beschikking van de meervoudige kamer van 20 juni 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] (België),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Bouyaghjdane te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 9 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 6 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 12 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het procesdossier eerste aanleg, ingekomen op 21 augustus 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 26 april 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 mei 2019 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- mr. P.E. Epping, namens haar kantoorgenote mr. Bouyaghjdane;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Baas.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 6 juni 2016 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2009 (hierna: [minderjarige 3] );
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2013 (hierna: [minderjarige 4] ).
3.4
Bij echtscheidingsbeschikking van 1 maart 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2016 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) een bedrag van € 55,50 per kind per maand zal voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van voormelde beschikking van 1 maart 2016, de kinderalimentatie met ingang van 21 maart 2017 bepaald op € 85,50 per kind per maand.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de kinderalimentatie met ingang van 9 mei 2018 te wijzigen en de kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2018 althans met ingang van 29 mei 2018 op nihil te stellen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
Ter zitting heeft mr. Epping verklaard dat de grief van de man niet ziet op de draagkracht van de man maar enkel op de ingangsdatum en dat het hoger beroep zich derhalve beperkt tot de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie. Zij heeft in dit verband gewezen op het feit dat de man inmiddels een wijzigingsprocedure is gestart bij de rechtbank met betrekking tot de hoogte van de kinderalimentatie.
4.3
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen als onbewezen dan wel ongegrond, kosten rechtens.
Ter zitting heeft mr. Baas verzocht om een proceskostenveroordeling, nu er onduidelijk geprocedeerd wordt en er onnodig twee procedures lopen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Ingangsdatum wijziging
5.2.
De door rechtbank gehanteerde ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie, 21 maart 2017, is in geschil.
5.3
De man voert in het beroepschrift zoals door mr. Epping aangevuld ter zitting, samengevat en voor zover thans van belang, het volgende aan. Omdat bij de vaststelling van de kinderalimentatie de bijdrage is ingegaan met ingang van de datum van de beschikking mag ook de wijziging niet eerder ingaan dan de datum van de beschikking. De man heeft niet eerder rekening kunnen houden met een hogere bijdrage. Hij wist wel dat er een verzoek was ingediend, maar niet wat de hoogte van de bijdrage zou worden. Ook zijn de omstandigheden van de man gewijzigd; het bedrijf waar hij werkte is failliet gegaan en hij heeft een kind bij zijn nieuwe partner gekregen. Daarbij is een betalingsverplichting met terugwerkende kracht niet in het belang van de man omdat hij dan een achterstand heeft die hij niet kan betalen.
5.4
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat en voor zover thans van belang, het volgende aan. In eerste aanleg is de ingangsdatum besproken en heeft de advocaat van de man zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zodat de man hier nu niet op kan terugkomen. Het is gebruikelijk om de datum van indiening van het verzoekschrift als ingangsdatum te hanteren omdat de man vanaf die datum bekend is met het verzoek en er rekening mee kon houden. De omstandigheden die de man aanvoert worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht en niet bij de ingangsdatum.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
5.5.1
Het hoger beroep dient er mede toe omissies in eerste aanleg begaan te herstellen. Gelet hierop kan de man in beroep komen tegen de ingangsdatum, ook al zou hij zich in eerste aanleg hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank hieromtrent.
5.5.2
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.5.3
Het hof ziet in hetgeen de man aanvoert, gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw, geen aanleiding de ingangsdatum te bepalen op de datum van de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat als ingangsdatum van de wijziging dient te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 21 maart 2017. De man was op de hoogte van het ingediende verzoekschrift zodat hij vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift rekening kon houden met een wijziging/hogere kinderalimentatie, gelet ook op de door de vrouw in het verzoekschrift verzochte ingangsdatum en verzochte bijdrage. Daarbij betaalde de man ingevolge de echtscheidingsbeschikking al kinderalimentatie. Voorts heeft hij nagelaten financiële gegevens te overleggen die onderbouwen dat een andere ingangsdatum in dit geval meer aangewezen zou zijn.
De grief van de man slaagt derhalve niet.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
6.2
Het hof overweegt dat het beroepschrift niet duidelijk is nu daaruit niet blijkt of alleen de ingangsdatum of tevens de draagkracht van de man in hoger beroep in geschil is. Uit het feit dat de man tevens een wijzigingsprocedure bij de rechtbank aanhangig heeft gemaakt, kan echter worden afgeleid dat de man kennelijk in zijn beroepschrift alleen de ingangsdatum aan de orde heeft willen stellen. Deze wijze van procederen verdient niet de schoonheidsprijs, maar vormt voor het hof geen aanleiding om af te wijken van de voor onderhavige procedure gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 9 mei 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.A.M. Scheij en M.L.F.J. Schyns en is op 20 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.