ECLI:NL:GHSHE:2019:2193

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.242.344_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van eenhoofdig gezag van de moeder over minderjarigen in het kader van bipolaire stoornis van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van twee minderjarigen, geboren uit een inmiddels ontbonden huwelijk. De vader, die lijdt aan een bipolaire stoornis, heeft in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag over de kinderen in stand te houden. De moeder, die het eenhoofdig gezag wenst, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 mei 2018 aangevochten, waarin het gezag aan haar alleen was toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden meerdere keren in ernstige mate niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld, wat heeft geleid tot een contactverbod. De moeder heeft aangegeven dat de huidige situatie van eenhoofdig gezag noodzakelijk is voor de rust en stabiliteit van de kinderen. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt, gezien de problematiek van de vader en de impact daarvan op de kinderen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 juni 2019
Zaaknummer: 200.242.344/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/339605 FA RK 17-7184 en C/02/339608 FA RK 17-187
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam.
Betreffende de minderjarigen:
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2008,
te [geboorteplaats] ,
en
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2011,
te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 5 juli 2018, met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag in stand te houden, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift van 7 september 2018, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 maart 2018;
- de brief van de advocaat van de vader van 23 juli 2018, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 25 juli 2018;
- het V6-formulier van 30 juli 2018 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op 31 juli 2018;
- het V6-formulier van 15 maart 2018 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op 18 maart 2018;
- het V6-formulier van 8 november 2018 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op 9 november 2018;
- het V5-formulier van 6 maart 2019 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 16 april 2019 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op 16 april 2019;
- het V6-formulier van 17 april 2019 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 9 mei 2019 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 14 mei 2019 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 15 mei 2019 van de advocaat van de vader, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen zijn geboren:
- [de minderjarige 1] , te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ),
- [de minderjarige 2] , te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ),
hierna gezamenlijk: de kinderen.
3.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.3.Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de provisionele vorderingen van de moeder afgewezen, en bepaald dat het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voortaan aan de moeder alleen toekomt. De rechtbank heeft voorts de eerder genomen beschikking van 21 oktober 2016 gewijzigd en bepaald dat de vader en de kinderen voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar één keer in de maand gedurende één uur face to face en één keer in de maand via Facetime. Voorts is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar - kort gezegd - de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 23 oktober 2018.
3.4.
De vader kan zicht met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert het volgende aan. De vader wil samen met de moeder het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] blijven uitoefenen. De vader betwist dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] klem en verloren zitten tussen de ouders nu niet is gebleken dat de communicatie tussen de ouders blijvend is verstoord en niet meer kan worden hersteld. Bovendien is niet gebleken dat overleg tussen de ouders een negatieve invloed zal hebben op de kinderen. Van belang daarbij is dat de vader zijn problematiek erkent en hiervoor een intensieve behandeling heeft ondergaan. Het gaat nu goed met de vader. Ook zijn er alternatieven voor handen die de vader al in eerste aanleg reeds heeft aangeboden, zoals het bespreken van gezagskwesties via de advocaten of Sterk Huis. De rechtbank had geen beslissing over de gezagswijziging mogen nemen zonder eerst het advies van de Raad te vragen.
3.6.
De moeder voert het volgende aan. De moeder wil het eenhoofdig gezag over de kinderen behouden nu dit, in combinatie met het contactverbod, voor de noodzakelijke rust heeft gezorgd. De moeder vreest dat iedere vorm van communicatie tussen de ouders dit weer zal doorbreken, hetgeen niet in het belang van de kinderen is. De moeder is getraumatiseerd door het handelen van de vader en maakt zich zorgen, omdat de vader nog steeds geen enkel inzicht in zijn eigen handelen heeft. Ook geeft de vader geen inzage in zijn behandeling. Sinds de vader uit detentie is vrijgekomen heeft hij al twee maal het civiele contactverbod overtreden door contact te zoeken met de kinderen. De kinderen mochten van de vader hierover vervolgens niets over tegen hun moeder zeggen. Daarnaast heeft de vader de gezamenlijke gezagsuitoefening belemmerd door lange tijd geen toestemming te geven voor de speltherapie voor [de minderjarige 1] . Een raadsonderzoek op dit punt is niet noodzakelijk, nu de raad ter zitting de rechtbank heeft geadviseerd.
3.7.
De raad heeft ter zitting aangevoerd over een aantal maanden het onderzoek te zullen heropenen naar het contact tussen de vader en de kinderen. In het beste geval leidt dit te zijner tijd tot een uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen en mogelijk tot een verbetering van de verhouding tussen de ouders. Op dit moment zijn er echter geen mogelijkheden het gezamenlijk gezag vorm te geven. De raad onthoudt zich daarom van een advies en is bereid eventueel nader onderzoek te doen naar het gezag.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.7.4.
Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] anderszins noodzakelijk dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. De vader heeft in het verleden meerdere keren in ernstige mate niet in het belang van de kinderen en de moeder gehandeld. Hij kampt met een bipolaire stoornis, wat er mede toe heeft geleid dat hij de moeder is gaan stalken. De vader is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld en er loopt een contactverbod (tot 9 maart 2020). De vader heeft niet betwist dit contactverbod twee keer te hebben overtreden. Het contact tussen de vader en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vindt nu begeleid dan wel in het openbaar plaats. De moeder is niet goed in staat haar grenzen aan de vader aan te geven, terwijl de vader vanuit zichzelf deze grenzen niet voldoende respecteert. Dit heeft ertoe geleid dat dat de moeder getraumatiseerd is. De moeder blijft wantrouwend naar de vader, omdat hij weigert inzage te verschaffen in zijn behandeling(en). Gezamenlijk gezag met de vader zal bij de moeder tot grote spanningen leiden omdat zij dan met de vader op ouderniveau moet communiceren, wat een negatieve invloed zal hebben op de kinderen. Van een herstel van de communicatie is, anders dan de vader meent, nu of binnen afzienbare tijd, mede gelet op het bestaande contactverbod, dan ook geen sprake. Het is immers noodzakelijk in het belang van de kinderen dat de moeder in staat moet blijven haar taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de kinderen uit te blijven oefenen en dat de moeder en de kinderen kunnen blijven profiteren van de rust die er nu is.
Gelet op het voorgaande kan van de moeder - in het belang van de kinderen - niet verwacht worden dat zij op dit moment, of op korte termijn, met de vader gezamenlijk beslissingen over de kinderen moet nemen en is wijziging in het gezag anderszins noodzakelijk in het belang van de kinderen.
Nader onderzoek van de raad acht het hof overigens niet noodzakelijk, nu het hof zich voldoende geïnformeerd acht op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting.
3.7.5.
Dit leidt er toe dat de bestreden beschikking bekrachtigd zal worden. Het voorgaande ontslaat de moeder overigens niet van de verplichting de vader te informeren en consulteren over het welzijn van de kinderen. De moeder heeft aangegeven dat dit op dit moment via Sterk Huis verloopt en dat zij bereid is dit te continueren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 mei 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.