Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
[de minderjarige](hierna: [de minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader en moeder over hun minderjarige kind, geboren in 2010. De vader, hierna aangeduid als appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2018 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de moeder werd toegewezen. De vader verzocht de rechtbank om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader betoogde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het gezamenlijk gezag moest worden beëindigd en dat hij bereid was om samen te werken met de moeder in het belang van hun kind. De moeder daarentegen stelde dat de vader sinds de beëindiging van hun relatie nauwelijks betrokkenheid toonde en dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk was om rust te creëren voor het kind.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden meerdere keren heeft geweigerd om toestemming te geven voor belangrijke beslissingen met betrekking tot het kind, wat de moeder in haar gezagsuitoefening heeft belemmerd. Het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van het kind noodzakelijk was, vooral gezien de huidige situatie waarin het kind in therapie is voor trauma. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.