ECLI:NL:GHSHE:2019:2192

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.242.315_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over een minderjarige op grond van artikel 1:253n BW

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader en moeder over hun minderjarige kind, geboren in 2010. De vader, hierna aangeduid als appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2018 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de moeder werd toegewezen. De vader verzocht de rechtbank om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader betoogde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het gezamenlijk gezag moest worden beëindigd en dat hij bereid was om samen te werken met de moeder in het belang van hun kind. De moeder daarentegen stelde dat de vader sinds de beëindiging van hun relatie nauwelijks betrokkenheid toonde en dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk was om rust te creëren voor het kind.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden meerdere keren heeft geweigerd om toestemming te geven voor belangrijke beslissingen met betrekking tot het kind, wat de moeder in haar gezagsuitoefening heeft belemmerd. Het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van het kind noodzakelijk was, vooral gezien de huidige situatie waarin het kind in therapie is voor trauma. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 juni 2019
Zaaknummer: 200.242.315/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/330251 / FA RK 18-422
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. Y.S.D. de Regt-van Gompel.
Deze beschikking gaat over
[de minderjarige](hierna: [de minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag wordt afgewezen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2018, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader als ongegrond en/of niet bewezen te ontzeggen/af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kolmans;
-de moeder, bijgestaan door mr. De Regt-van Gompel;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft de beslissing niet voldoende gemotiveerd. [de minderjarige] dreigt niet klem of verloren te raken tussen de ouders aangezien de rechtbank dit niet heeft geoordeeld. Ook is een wijziging van het gezag niet noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] .
De vader wil betrokken zijn, hetgeen voor [de minderjarige] ook belangrijk is. De vader is bereid zijn medewerking te verlenen aan beslissingen die over [de minderjarige] genomen moeten worden. Ook is hij bereid en in staat om met de moeder te overleggen. Er is onvoldoende sprake van een situatie dat de moeder wordt belemmerd in de uitoefening van haar gezag. De vader heeft niet meer dan eens zijn medewerking geweigerd en hij ziet het gezag niet als machtsmiddel. Zijn weigering toestemming te verlenen voor de vakantie kwam doordat hij teleurgesteld was dat hij geen contact met [de minderjarige] kreeg. Dat de vader aan zichzelf moet werken, staat los van het gezag. Ook het gegeven dat er geen enkele communicatie tussen de ouders plaatsvindt, is niet doorslaggevend. De communicatie kan via e-mail verlopen en de vader wil meewerken aan een traject om de communicatie te verbeteren.
3.5.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft de beslissing voldoende gemotiveerd. [de minderjarige] komt klem te zitten tussen de ouders. Sinds de beëindiging van het gezamenlijk gezag is er rust gekomen.
De vader toont sinds het uiteengaan van partijen nauwelijks betrokkenheid in het leven van [de minderjarige] . De moeder loopt al jarenlang tegen de weigerachtige houding van de vader aan en zij wordt hierdoor in haar gezagsuitoefening belemmerd. De vader ziet het gezag als machtsmiddel aangezien hij meermaals heeft aangegeven geen toestemming te verlenen zolang hij [de minderjarige] niet mag zien. De communicatie tussen de ouders is verslechterd tot nihil. De moeder betwist dat de vader zijn medewerking wil verlenen aan het verbeteren van de communicatie. De vader heeft steeds geweigerd aan zichzelf te werken en mediation is geëindigd vanwege de weigerachtige houding van de vader.
3.6.
De raad brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren.
De beëindiging van het gezamenlijk gezag moet worden bekrachtigd.
Bij [de minderjarige] is op dit moment sprake van een schijnrust, gelet op haar reactie nadat zij de broer van de vader is tegengekomen. Pas wanneer de EMDR-therapie en eventueel daaraan gekoppelde hulpverlening effect heeft, kan [de minderjarige] echt rust gaan ervaren.
De vader moet niet langer achterover blijven leunen. Hij moet op een normale manier gaan reageren op de informatie die hij van de moeder krijgt en naar aanleiding hiervan vragen gaan stellen. Indien de hulpverlening van [de minderjarige] daarmee akkoord is, zou de vader wat informatie over zichzelf kunnen geven, zodat het beeld van de vader bij [de minderjarige] levend wordt gehouden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof stelt vast dat de rechtbank op eensluidend verzoek van de ouders op 21 mei 2010 aantekening in het gezagsregister heeft geplaatst dat de moeder en de vader gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uitoefenen.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de vader op geen enkele manier (actief) laat merken dat hij betrokken wil zijn in het leven van [de minderjarige] . Na het eindigen van het contactverbod heeft hij niets ondernomen om het contact met [de minderjarige] te herstellen. Evenmin heeft hij bij de moeder of hulpverlening geïnformeerd hoe het met [de minderjarige] gaat. Hij heeft [de minderjarige] geen kaartje gestuurd voor haar verjaardag. Zelfs op de tekening die [de minderjarige] na het overlijden van opa vaderszijde heeft gemaakt en die de vader via zijn advocaat heeft ontvangen, heeft hij niet gereageerd. Ook heeft de vader niets gedaan met het advies van de raad om een traject in te gaan om zijn opvoedvaardigheden te verbeteren zodat hij beter kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] .
In het verleden heeft de vader meerdere malen geweigerd aan de moeder toestemming te verlenen, in ieder geval voor het plaatsen van buisjes, het afnemen van een soa-test, vakanties en het afgeven van een identiteitskaart. Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat deze weigering om toestemming te geven (mede) samenhing met de wens van de vader om contact met [de minderjarige] te hebben. Door op deze wijze invulling te geven aan zijn gezag heeft de vader de moeder in de uitoefening van haar gezag belemmerd en heeft de vader niet in het belang van [de minderjarige] gehandeld.
Naar aanleiding van een terugval die [de minderjarige] onlangs heeft gehad, is zij thans weer in therapie (EMDR) voor het verwerken van haar trauma. Weliswaar geeft de vader aan dat hij toestemming zou hebben verleend voor deze therapie, maar tegelijk vraagt hij zich af waar de therapie voor nodig is en laat hij na hier verder naar te informeren. Vanwege de weigerachtige houding van de vader in het verleden, ook ten aanzien van medische aangelegenheden, acht het hof het risico aanwezig dat de vader wederom zal weigeren toestemming te geven indien deze nodig is. Het hof acht dit niet wenselijk, mede vanwege het feit dat er wellicht nog aanvullende hulpverlening nodig gaat zijn voor de traumaverwerking van [de minderjarige] .
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij zich, samen met de moeder en met de rust die de beëindiging van het gezamenlijk gezag hen heeft gebracht, volledig kan richten op het verwerken van haar trauma. Gelet op het voorgaande acht het hof de beëindiging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, J.C.E. Ackermans en M.L.F.J. Schyns en is op 20 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.