In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant 1] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een geschil over de koop van een perceel grond met opstallen. De appellant stelt dat hij gedwaald heeft over de eigenschappen van de grond, omdat de verkoper zijn mededelingsplicht zou hebben geschonden. De koopovereenkomst werd op 29 oktober 2013 gesloten voor een bedrag van € 365.000,-. De appellant vordert een verlaging van de koopprijs naar € 283.991,49, omdat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van mestkelders in de grond, wat volgens hem de bouw van zijn woning op staal bemoeilijkte. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, wat leidde tot dit hoger beroep.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de koopakte en de communicatie tussen partijen. Het hof concludeert dat de verkoper, [geïntimeerde], op de hoogte was van de voormalige aanwezigheid van mestkelders, maar dat het niet bewezen is dat hij de appellant had moeten inlichten over deze informatie. De appellant had ook zelf kunnen weten dat er grondverbetering nodig zou zijn, wat gebruikelijk is in het bouwproces. Het hof oordeelt dat de koopovereenkomst niet vernietigbaar is op grond van dwaling, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat hij op basis van een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehandeld. De vordering van de appellant wordt afgewezen en het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de rechtbank.