3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [geïntimeerde] exploiteert een technisch engineering- en adviesbureau in de industriële-, offshore- en infra- markt.
b) Bij [geïntimeerde] was in 2013/2014 in dienst de heer [de werknemer] (hierna: [de werknemer] ).
c) [appellante] is een bemiddelings- en consultancybureau op het gebied van maintenance engineering, reliability engineering en asset management.
d) Op of omstreeks 14 november 2013 is een overeenkomst van opdracht tussen partijen gesloten met betrekking tot de detachering van [de werknemer] door tussenkomst van [appellante] Solutions bij Pipingcare B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: Pipingcare) voor de periode 8 november 2013 tot 1 maart 2014 (hierna: de overeenkomst).
In de aanbiedingsbrief staat onder meer:
“(..) sturen we u deze opdrachtbevestiging voor de detachering van de heer [de werknemer] via u bij de opdrachtgever Pipingcare te [vestigingsplaats] (..)”
De overeenkomst bepaalt dat verlenging tot de mogelijkheden behoort (artikel 5 2e zin) en de opzegtermijn bij tussentijdse beëindiging 2 weken is (artikel 7).
Artikel 14 heeft als opschrift “
Wervingsverbod” en luidt:
.”(..) het is de opdrachtgever niet toegestaan tijdens de looptijd van deze aanbieding en eventueel voortvloeiende opdrachten (..)[niet toegestaan]
om zonder uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van [geïntimeerde] (..) een arbeidsverhouding of samenwerking van welke aard dan ook aan te gaan met de bij de uitvoering van deze overeenkomst direct namens [geïntimeerde] betrokken werknemers(s).” (prod. 1 inl. dagv).
e) Tussen [appellante] en Pipingcare is eveneens een overeenkomst gesloten met betrekking tot voormelde detachering.
f) Op 11 december 2013 en begin januari 2014 heeft [appellante] Solutions aan Pipingcare facturen gezonden voor de inzet van [de werknemer] . Beide facturen zijn onbetaald gebleven.
g) Met betrekking tot de door [de werknemer] voor Pipingcare gewerkte uren heeft [geïntimeerde] [appellante] een aantal facturen gestuurd, welke [appellante] onbetaald heeft gelaten.
h) Op 4 februari 2014 is Pipingcare in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. A.A.M. Deterink tot curator.
i. i) De activa van Pipingcare zijn overgenomen door het inmiddels opgerichte Pipingcare Benelux B.V. (hierna: Benelux).
j) Benelux heeft zowel met [appellante] als met [geïntimeerde] onderhandeld over een overeenkomst met betrekking tot de detachering van [de werknemer] bij Benelux.
k) Om haar moverende redenen heeft Benelux omstreeks medio februari 2014 met [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten over de detachering van [de werknemer] bij Benelux. [de werknemer] heeft ook daadwerkelijk bij Benelux werkzaamheden verricht.
3.2.1.[geïntimeerde] heeft - vanwege de onbetaalde facturen voor de detachering van [de werknemer] - [appellante] in rechte betrokken en in conventie veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van (samengevat) primair € 30.408,16 met contractuele rente en subsidiair € 23.502,65 met wettelijke handelsrente en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten conform de WIK ad € 1.010,03, met proceskosten en de wettelijke rente daaroveren nakosten.
3.2.2.In reconventie heeft [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot (samengevat) betaling van € 33.751,61 exc. btw met wettelijke rente en buitengerechtelijke gerechtelijke kosten ad € 4.537,50 excl. btw, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en de nakosten, met de wettelijke (handels)rente.
[appellante] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] door haar handelwijze jegens [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten en/of onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor [appellante] schade heeft geleden, en voorts dat [geïntimeerde] daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt.
[appellante] heeft verder, voor zover thans van belang, bij wege van incident ex artikel 843a Rv gevorderd dat [geïntimeerde] aan haar inzage geeft in alle facturen die vanaf 4 februari 2014 tot en met de datum van die vordering aan Benelux zijn verzonden.
3.2.3.De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 13 januari 2016 de vordering in het incident afgewezen. Bij eindvonnis heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, in conventie [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 23.502,65 met wettelijke handelsrente en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met wettelijke rente, en in reconventie de vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met wettelijke rente. [appellante] is verder veroordeeld in de kosten van het incident en in de nakosten. Bij herstelvonnis van 27 juli 2016 is [appellante] voorts veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten ad € 1.010,03.