ECLI:NL:GHSHE:2019:2164

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
200.203.845_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake consumentenkrediet en hoofdelijke aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure betreffende een consumentenkrediet. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M.A. Lensen, heeft een kredietovereenkomst gesloten met Ribank N.V. samen met haar toenmalige echtgenoot. De geïntimeerde, [holding] Holding Ltd., gevestigd op de Kanaaleilanden en vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A.P. Pijnacker, stelt dat de appellante hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen uit deze kredietovereenkomst. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 4 december 2018, waarin het de appellante de gelegenheid gaf om te reageren op de stelling van de geïntimeerde dat zij haar medewerking heeft verleend aan de overdracht van haar rechtsverhouding aan de Nederlandse Voorschotbank N.V.

Tijdens de comparitie op 23 mei 2019 zijn verschillende onderwerpen besproken, waaronder de overeenkomst tussen Ribank en de appellante, en de gestelde cessie van de vordering door de Nederlandse Voorschotbank. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante betwist dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele schuld uit de kredietovereenkomst. Het hof overweegt dat de tekst van de overeenkomst niet voldoende duidelijk is om aan te nemen dat er sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid. De appellante heeft verklaard dat zij zich weinig kan herinneren van de totstandkoming van de overeenkomst, en het hof concludeert dat de algemene voorwaarden niet zijn overeengekomen.

Het hof komt tot het voorlopige oordeel dat de appellante gehouden is tot terugbetaling van maximaal de helft van het geleende bedrag, mits er een geldige akte van cessie is. De geïntimeerde moet de originele akte van cessie ter griffie deponeren, waarna de appellante kan reageren. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol van 16 juli 2019 voor akte depot.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.203.845/01
arrest van 18 juni 2019
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen
[holding] Holding Ltd.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Kanaaleilanden),
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 december 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer 4272945/15-3950 gewezen vonnis van 27 januari 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 december 2018 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft bepaald;
  • de akte van [appellante] ;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2019.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij voornoemd tussenarrest heeft het hof [appellante] in de gelegenheid gesteld een akte te nemen om te reageren op de stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] haar medewerking heeft verleend aan de overdracht van haar rechtsverhouding met Ribank N.V. aan de Nederlandse Voorschotbank N.V. Verder heeft het hof [geïntimeerde] verzocht om het origineel van de kredietovereenkomst van 21 maart 2008 ter griffie te deponeren of mee te brengen naar de comparitie. Tijdens de comparitie zijn (naast de mogelijkheid om een regeling in der minne te treffen) de volgende onderwerpen met partijen besproken:
- de overeenkomst tussen Ribank en [appellante] ;
- de overeenkomst tussen Ribank en de Nederlandse Voorschotbank;
- de door [geïntimeerde] gestelde cessie.
Het hof zal hierna over deze onderwerpen een oordeel geven.
de overeenkomst tussen Ribank en [appellante]
6.2.
Tussen partijen is in geschil of [appellante] hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen uit de kredietovereenkomst (grieven 2 en 3). [appellante] heeft met haar toenmalige echtgenoot de kredietovereenkomst gesloten met Ribank. Volgens [geïntimeerde] is [appellante] hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schuld uit die kredietovereenkomst. Het hof verwerpt dat betoog van [geïntimeerde] . Daartoe is het volgende redengevend.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak gaat het bij de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet enkel om de taalkundige bewoordingen van de tekst van de overeenkomst, maar komt het tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
6.4.
[appellante] heeft verklaard dat zij zich weinig kan herinneren van hetgeen is besproken tijdens de totstandkoming van de overeenkomst. Ook [geïntimeerde] heeft hierover geen nadere inlichtingen kunnen verschaffen. Het hof zal zich daarom concentreren op hetgeen in de kredietovereenkomst is vermeld.
6.5.
Het hof constateert dat in artikel 1 van de door [geïntimeerde] overgelegde algemene voorwaarden een hoofdelijke aansprakelijkheid is opgenomen. [appellante] heeft echter betwist dat deze algemene voorwaarden met haar zijn overeengekomen. In de kredietovereenkomst is hierover het volgende bepaald:
“Verklaren te zijn overeengekomen: onder de voorwaarden en bedingen als onderstaand en aan ommezijde vermeld.”. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de algemene voorwaarden die zij in deze procedure in het geding heeft gebracht (productie 1b bij inleidende dagvaarding), de voorwaarden zijn die op de ommezijde waren afgedrukt, zoals in de kredietovereenkomst is vermeld. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [geïntimeerde] de originele door partijen ondertekende kredietovereenkomst getoond. Op de ommezijde van deze akte waren geen voorwaarden vermeld. De achterzijde was blanco. In de kredietovereenkomst is verder nog opgenomen
“kredietnemer verklaart een exemplaar van deze overeenkomst en van de Algemene Voorwaarden te hebben ontvangen, van de inhoud daarvan kennis te hebben genomen en hiermee akkoord te gaan”. Het hof acht deze bepaling in dit geval onvoldoende om ervan uit te gaan dat de algemene voorwaarden zijn overeengekomen, omdat hetgeen eveneens in deze akte is vermeld over de afdruk aan de ommezijde, in strijd met de waarheid blijkt te zijn. Het hof passeert het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod, omdat, gelet op het na de memorie van antwoord ontwikkelde partijdebat, van [geïntimeerde] mocht worden verlangd dat zij had aangegeven welke getuigen daarover een verklaring kunnen afleggen, hetgeen zij heeft nagelaten. [geïntimeerde] heeft ook niet aangevoerd op welke andere wijze de voorwaarden zijn overeengekomen dan door afdruk op de ommezijde van de kredietovereenkomst (door wie en wanneer zijn de voorwaarden aan [appellante] verstrekt?).
6.6.
Volgens [geïntimeerde] blijkt echter ook uit de tekst van de kredietovereenkomst, dus los van de door haar overgelegde algemene voorwaarden, dat hoofdelijke aansprakelijkheid is overeengekomen. In de overeenkomst worden [appellante] en haar toenmalige echtgenoot
“gezamenlijk, zowel als ieder afzonderlijk”genoemd
“kredietnemer”.Verder is in de overeenkomst bepaald dat
“aan kredietnemer”een kredietfaciliteit is verleend tot een bedrag van maximaal € 35.000,00. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit deze formulering de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het hof is evenwel van oordeel dat deze formulering iets zegt over de verstrekking van het krediet, maar niet over de terugbetaling daarvan. Dat aan ‘kredietnemer’ zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk een kredietfaciliteit is verleend, betekent niet zonder meer dat de kredietnemers ieder afzonderlijk gehouden zijn om het geheel terug te betalen. Daarbij heeft het hof betrokken dat de tekst van de overeenkomst kennelijk is opgesteld door Ribank, dat [appellante] een consument is en dat, gelet op de verstrekkende consequenties, daarom een duidelijke(re) formulering nodig was.
6.7.
Volgens artikel 6:6 lid 1 BW zijn de schuldenaren in een situatie als hier aan de orde, ieder voor een gelijk deel verbonden, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. Uit het voorgaande volgt dat het hof niet uit kan gaan van de uitzondering van hoofdelijke verbondenheid. Het hof zal er dus vanuit gaan dat [appellante] hooguit kan worden veroordeeld tot betaling van de helft van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag.
de overeenkomst tussen Ribank en de Nederlandse Voorschotbank
6.8.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de Nederlandse Voorschotbank de vordering op [appellante] heeft verkregen doordat Ribank en de Nederlandse Voorschotbank een overeenkomst in de zin van artikel 6:159 BW hebben gesloten. [appellante] heeft aangevoerd dat de daarvoor van haar benodigde medewerking heeft ontbroken. Dat verweer slaagt. Immers, de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte brief waarin mededeling wordt gedaan van de contractsovername betreft slechts een voorbeeldbrief. [appellante] heeft betwist dat zij een dergelijke brief heeft ontvangen. [geïntimeerde] heeft geen bewijs aangeboden van de verzending van een brief als deze aan [appellante] . [geïntimeerde] heeft verder gewezen op een e-mail van [appellante] waarin zij melding maakt van het nummer dat de overeenkomst heeft gekregen na de contractsovername. Ook heeft zij in die e-mail melding gemaakt van ‘DNV Bank’ (de Nederlandse Voorschotbank). De in die e-mail genoemde betaling is daadwerkelijk verricht. Volgens [geïntimeerde] kan het niet anders dan dat [appellante] op de hoogte was van de contractsovername omdat anders niet valt in te zien waarom [appellante] de betreffende gegevens kon vermelden in deze e-mail én zij heeft de in de mail genoemde betaling daadwerkelijk verricht. Het hof is van oordeel dat de door [geïntimeerde] gemaakte gevolgtrekking niet kan worden gemaakt, omdat [appellante] onbetwist daar tegenin heeft gebracht dat die e-mail een reactie was op de brieven van een incassobureau, zodat zij het nummer heeft genoemd dat door het incassobureau werd vermeld. Verder heeft zij onbetwist aangevoerd dat ‘de Nederlandse Voorschotbank’ een handelsnaam was van Ribank (dat heeft [geïntimeerde] zelf ook gesteld, zie pagina 1 pleitnota [geïntimeerde] , en zo is dat ook vermeld in de kredietovereenkomst) en dat die namen allebei werden gebruikt. Zodoende was het haar niet duidelijk dat sprake was van een contractsovername. Uit de betalingen kan evenmin een medewerking worden afgeleid, omdat de betalingen altijd op hetzelfde bankrekeningnummer zijn overgemaakt.
de door [geïntimeerde] gestelde cessie
6.9.
Volgens [geïntimeerde] heeft de Nederlandse Voorschotbank haar vordering op [appellante] gecedeerd aan haar. Uit hetgeen hiervoor in 6.8 is overwogen volgt dat [geïntimeerde] heeft verkregen (als daarvan sprake is, zie hierna) van een beschikkingsonbevoegde. [geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op bescherming tegen deze beschikkingsonbevoegdheid en daartoe verwezen naar het bepaalde in artikel 3:86 BW. Het hof acht het beroep op derdenbescherming (onder aanvulling van rechtsgronden) terecht (ex artikel 3:88 BW). [geïntimeerde] kan dus niettemin gelden als rechthebbende op de vordering op [appellante] , mits uitgegaan kan worden van een geldige titel. [appellante] heeft de rechtsgeldigheid van de titel betwist in die zin dat zij de echtheid heeft betwist van de gedeeltes van de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte akte. Het hof kan uit de door [geïntimeerde] als productie 5 overgelegde pagina’s waarop handtekeningen staan vermeld niet opmaken of deze horen bij het als productie 2 overgelegde gedeelte van een akte. Om te kunnen verifiëren of sprake is van een geldige akte dient [appellante] (en het hof) het volledige originele document te kunnen bekijken. Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen de originele akte ter griffie te deponeren. [appellante] mag daarop vervolgens bij akte reageren, waarna [geïntimeerde] een antwoordakte mag nemen.
[appellante] heeft verder nog betwist dat aan haar mededeling is gedaan van de cessie. Het hof verwerpt dat verweer omdat die mededeling in ieder geval in rechte is gedaan.
voorlopige slotsom
6.10.
Het hof komt tot het voorlopige oordeel dat [appellante] gehouden is tot terugbetaling van maximaal de helft van het geleende bedrag, te vermeerderen met maximaal de wettelijke rente (in plaats van de contractuele vertragingsvergoeding (zie 3.13 tussenarrest 4 december 2018), mits uitgegaan kan worden van een geldige akte van cessie.
6.11.
[geïntimeerde] dient de volledige originele akte van cessie ter griffie te deponeren. Het hof geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om vervolgens met elkaar te spreken over een regeling in der minne om zodoende verdere proceskosten te vermijden. Partijen kunnen zich daarover eventueel nader uitlaten met een rolbericht. Indien partijen daartoe geen aanleiding zien of eventuele besprekingen daarover niet tot een eindigen van deze procedure leidt, mag [appellante] op het depot reageren met een akte, waarna [geïntimeerde] mag reageren met een antwoordakte. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 juli 2019 voor akte depot aan de zijde van [geïntimeerde] , waarop [appellante] bij akte mag reageren en [geïntimeerde] daarop bij antwoordakte mag reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, M. van Ham en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juni 2019.
griffier rolraadsheer