In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor poging doodslag en bedreiging met zware mishandeling. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het beroep op noodweer(exces) werd verworpen. De verdachte had een mes gebruikt tijdens een confrontatie met het slachtoffer, die hem aanviel. Het hof oordeelde dat de verdachte zelf de confrontatie was aangegaan en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweerexces, maar het hof oordeelde dat de reactie van de verdachte niet proportioneel was en dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schadevergoeding voor immateriële schade vaststelde op € 4.000,00. Het hof oordeelde dat de schade door de verdachte was veroorzaakt en dat hij verantwoordelijk was voor de vergoeding van de kosten, ongeacht of het slachtoffer een zorgverzekering had.