ECLI:NL:GHSHE:2019:2150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
200.257.110_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij een machtiging voor gesloten jeugdhulp is verleend voor de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005. De minderjarige is opgenomen in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Via Icarus te [vestigingsplaats]. De appellant, [appellant], is de minderjarige zelf, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.G.J.M. Boonen. De verweerster is het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Stein, vertegenwoordigd door mr. N. Oulad Abdelkrim. De moeder en vader van de minderjarige zijn ook betrokken als belanghebbenden.

De rechtbank heeft op 11 januari 2019 een machtiging gesloten jeugdhulp verleend, die van kracht was tot 11 juli 2019. [Appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met deze beslissing. Hij stelt dat zijn opgroei- en opvoedingsproblemen niet van dien aard zijn dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is. Het college heeft echter in zijn verweerschrift aangevoerd dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [appellant] belemmeren en dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is om zijn veiligheid en die van anderen te waarborgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2019 zijn zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en de raad gehoord. De raad heeft bevestigd dat er bij de machtiging sprake was van forse gedragsproblematiek, maar dat het nu beter gaat met [appellant]. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten voor het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp en heeft geconcludeerd dat aan deze vereisten is voldaan. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 juni 2019
Zaaknummer : 200.257.110/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/258134 JE RK 18-2702
in de zaak in hoger beroep van:
[de minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie
voor gesloten jeugdzorg Via Icarus te [vestigingsplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.G.J.M. Boonen,
tegen
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Stein,
gevestigd te Stein,
verweerster,
hierna te noemen: het college,
advocaat: mr. N. Oulad Abdelkrim,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking onder boven vermeld zaaknummer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 april 2019, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek tot afgifte van een machtiging gesloten jeugdhulp af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen op 6 mei 2019, heeft het college verzocht
om het hoger beroep van [appellant] af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Boonen;
- het college, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger namens het college 1] en [vertegenwoordiger namens het college 2] , bijgestaan door mr. Oulad Abdelkrim;
- de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De zus van [appellant] is als toehoorder bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend. Ook was mr. J.R.G. Smulders, kantoorgenoot van mr. Oulad Abdelkrim, bij de mondelinge behandeling aanwezig.
Mr. Oulad Abdelkrim heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn ouders van: [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (Iran). De ouders zijn gescheiden.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van het college een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 11 januari 2019 tot 11 juli 2019.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De bij [appellant] bestaande opgroei- en opvoedingsproblemen zijn niet van dien aard dat een machtiging gesloten jeugdhulp noodzakelijk is.
Het college heeft eerder, op 7 november 2018, ook een verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp gedaan en dat verzoek is op 20 november 2018 ter zitting behandeld en (bij beschikking van diezelfde datum) afgewezen. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper voldeed niet aan de eisen. De kinderrechter heeft destijds aangegeven dat een machtiging gesloten plaatsing niet meer aan de orde zou hoeven zijn als [appellant] niet meer zou weglopen en heeft het college voorgesteld om een voorwaardelijke machtiging te overwegen en om in dat verband goede en duidelijke afspraken met [appellant] te maken.
[appellant] is niet meer weggelopen, maar twee weken later, op 3 december 2018, heeft het college toch een nieuw verzoek gedaan om een machtiging gesloten plaatsing. In de bestreden beschikking van 11 januari 2019 heeft de kinderrechter ten onrechte aangenomen dat het gedrag van [appellant] sinds de zitting van 20 november 2018 in zorgwekkende mate achteruit is gegaan. Bovendien had het op de weg van het college gelegen om afspraken te maken met [appellant] en daarna pas een beslissing te nemen over het al dan niet indienen van een verzoek om een voorwaardelijke machtiging. Het heeft er de schijn van dat het college enkel de omissie van het eerdere verzoek wilde herstellen, door alsnog een instemmingsverklaring te regelen.
[appellant] mocht erop vertrouwen dat hij niet gesloten zou hoeven worden geplaatst als hij zich aan de afspraken zou houden.
3.5.
Het college voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Er is sprake van ernstige opgroei- en/of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [appellant] naar volwassenheid belemmeren. Een gesloten plaatsing is noodzakelijk. [appellant] gleed steeds verder af en zijn ouders en de hulpverlening verloren steeds meer grip en zicht op hem. [appellant] heeft forse gedragsproblematiek laten zien; hij was agressief, heeft spullen vernield en het lukt hem niet om zijn emoties adequaat te reguleren. [appellant] onttrok zich aan gezag door meerdere malen weg te lopen van de groep. De regels en afspraken op de groep accepteerde hij niet en hij stond niet open voor behandeling of begeleiding. Zijn gedrag was niet te hanteren en [appellant] liet zich niet begrenzen. Op school was [appellant] niet meer welkom vanwege zijn (agressieve) gedrag. Hij wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd.
Bij het eerste verzoek om een machtiging gesloten plaatsing was het niet mogelijk voor de gedragswetenschapper om [appellant] te onderzoeken omdat hij was weggelopen en daarom voldeed de verklaring niet aan de vereisten. Na de zitting van 20 november 2018 is [appellant] niet meer weggelopen, maar liet hij in toenemende mate fors fysiek agressief gedrag op de groep zien naar zowel (jongere) groepsgenoten als naar de groepsleiding. Ook is gebleken dat [appellant] een lager IQ (TIQ 70) heeft dan verwacht en zijn er serieuze zorgen over zijn gewetensontwikkeling ontstaan. De veiligheid van [appellant] en van anderen kon niet langer gegarandeerd worden in een open setting. Observatie, onderzoek en behandeling, waar [appellant] zich niet aan kon onttrekken, was noodzakelijk. Daarbij is de mogelijkheid van een voorwaardelijke machtiging wel meegewogen, maar niet haalbaar bevonden.
Inmiddels, enkel maanden na zijn gesloten plaatsing, gaat het beter met [appellant] . Gebleken is dat hij eerder werd overvraagd. Hij houdt zich inmiddels goed aan afspraken, ook als hij met verlof thuis verblijft. Het is nu de bedoeling dat [appellant] zal worden geplaatst in een open setting en vanuit daar de overstap terug naar huis gaat maken. Hij is inmiddels aangemeld bij Gastenhof.
3.6.
De moeder van [appellant] heeft ter zitting gemeld dat het momenteel goed gaat met [appellant] . Hij is inmiddels drie dagen per week thuis, luistert goed en helpt zijn moeder.
3.7.
De raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Op het moment dat de machtiging werd verleend was er sprake van forse (gedrags)problematiek en het was nog onduidelijk waar het gedrag van [appellant] vandaan kwam. Het college had de overwegingen die aan het verzoek ten grondslag lagen wellicht beter kunnen omschrijven, maar achteraf is gebleken dat een gesloten plaatsing passend is (geweest). Het gaat nu beter met [appellant] , maar hij is nog jong en er is sprake van laagbegaafdheid en een verstoorde gewetensontwikkeling.
Er wordt nu toegewerkt naar een open plaatsing en dit is een spannende periode. Het gaat nu goed door de grenzen van de gesloten plaatsing en er dient voorzichtig en met kleine stapjes te worden toegewerkt naar een open setting.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1. lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [appellant] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [appellant] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.5.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c, lid 5 en lid 6 Jw.
3.8.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen weging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
Voldoende is gebleken dat de omstandigheden na de beschikking van 20 november 2018 zijn gewijzigd. [appellant] is weliswaar niet meer weggelopen, maar vervolgens verslechterde wel zijn gedrag op de groep. Hij liet fors agressief gedrag zien jegens (jongere) groepsgenoten en de groepsleiding. Er zijn zorgen gerezen over de gewetensontwikkeling van [appellant] . Gelet hierop kon de veiligheid van [appellant] en van anderen in een open setting niet langer worden gegarandeerd. Bovendien was noodzakelijk dat vanuit een duidelijk gekaderde, rustige en beschermde omgeving observatie, onderzoek en intensieve behandeling zou plaatsvinden, waaraan [appellant] zich niet kon onttrekken. Bovendien heeft de gesloten plaatsing kennelijk zijn vruchten afgeworpen. Het gedrag van [appellant] is inmiddels zodanig verbeterd dat het voornemen bestaat om hem spoedig over te plaatsen naar een open setting.
In afwachting van die plaatsing dient echter, zoals het college en de raad naar voren hebben gebracht, de huidige gesloten machtiging te worden gehandhaafd, omdat er een, indien nodig, dwingend kader dient te zijn waarbinnen van [appellant] medewerking en inzet kan worden gevraagd op weg naar een open plaatsing.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 januari 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, H. van Winkel en E.H. Schijven-Bours en is op 13 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.