3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- In 1996, 2001 en 2002 is [appellant] getroffen door een drietal branden aan en bij
zijn woning aan de [adres] te [plaats] . Op 27 november 1996 heeft
brand gewoed in het naastgelegen bijgebouw. Op 26 augustus 2001 is het woonhuis ernstig
beschadigd door brand. Voordat tot herstel daarvan was overgegaan heeft op 13 januari
2002 opnieuw brand gewoed in de woning. [appellant] heeft hierdoor schade geleden. De
oorzaak van de brand was brandstichting.
- [appellant] had zijn woning met bijgebouw tegen (onder meer) brand verzekerd bij
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna Nationale
Nederlanden). Deze opstalverzekering was tot stand gekomen na bemiddeling van (de
rechtsvoorgangster van) [geïntimeerde] , die vanaf 1967 als assurantietussenpersoon is
opgetreden voor [appellant] .
- De verzekerde som bedroeg in 1996 voor de woning fl. 390.200,00 (€ 177.065,00)
en voor de bijgebouwen fl. 68.300,00 (€ 30.993,00). De verzekerde som is blijkens het
polisblad met ingang van 18 augustus 2001 verhoogd tot een bedrag voor de woning van
fl. 446.800,00 (€ 202.749,00) en voor de bijgebouwen van fl. 75.300,00 (€34.170,00).
- De polisvoorwaarden van de Perfect-Extra gebouwen verzekering vermelden onder Artikel 3 Schade:
“3.2 vaststelling door experts:
De door een verzekerde gebeurtenis veroorzaakte schade en kosten worden vastgesteld door twee experts- de maatschappij en de verzekeringsnemer benoemen elk een expert- tenzij vaststelling door één expert wordt overeengekomen.
Voor het geval van verschil benoemen de twee experts tezamen een derde expert, die binnen de grenzen van de door hen vastgestelde cijfers de bindende vaststelling zal verrichten ( …) “
- In verband met de brand in 1996 is namens Nationale Nederlanden de expert
[de expert 1] ingeschakeld. De schade is toen niet afgewikkeld.
Op 9 januari 2002 heeft de expert van Nationale Nederlanden [de expert 2] de schade alsnog
vastgesteld op: verminderde verkoopwaarde € 20.420,00. De verzekerde som werd
voldoende bevonden.
- In verband met de brand in 2001 is namens Nationale Nederlanden de expert
[de expert 2] ingeschakeld, die de schade op 9 november 2001 heeft vastgesteld op:
herstelkosten (dus de herbouwwaarde) van de woning fl. 250.442,00
(€ 113.645,62); de verminderde verkoopwaarde op fl. 200.000,00 en de boven de verzekerde som te vergoeden kosten fl. 19.785,00 (€ 8.978,04). [de contra-expert] heeft deze taxatie als contra-expert van [appellant] geaccordeerd. De verzekerde som werd voldoende bevonden.
- Bij brief van 13 juni 2002 heeft Nationale Nederlanden aan [geïntimeerde] betreffende de schade van 27 augustus 2001 van [appellant] meegedeeld dat conform de ontvangen herbouwverklaring en akkoordverklaring een uitkering gedaan kan worden van 50% van de naar herbouwwaarde berekende schade. Dit bedrag betrof € 56.822,81.
- In verband met de brand in 2002 is namens Nationale Nederlanden wederom
[de expert 2] als expert ingeschakeld. [appellant] weigerde [de contra-expert] weer als zijn contra-expert
te benoemen. [appellant] heeft [de contra-expert aan de zijde van appellant] als contra-expert ingeschakeld. De
schade is op 25 juli 2002 vastgesteld als volgt: herstel/herbouw € 91.305,00;
opruimingskosten € 13.383,00; huurderving € 7.200,00; herstel tuin € 5.747,00. ( in totaal € 117.635,0) De verzekerde som werd onvoldoende bevonden en moest volgens het rapport zijn: € 225.681,00.
In het rapport wordt aangegeven dat er tot op de datum van het rapport nog geen
herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, dat door de tweede brand extra schade aan het pand
is ontstaan, onder meer dat de betonnen verdiepingsvloer grotendeels door de hitte is aangetast en dat de schade zo groot is dat het pand voor herstel/herbouw gesloopt moet worden tot op de betonnen begane grondvloer.
Deze schadevaststelling is geaccordeerd door [de contra-expert aan de zijde van appellant] .
- Op 18 juni 2002 heeft [appellant] naar aanleiding van de brand van 2001 een eerste
termijn ontvangen van € 64.635,09 op basis van herbouwwaarde. Aanvankelijk heeft [appellant]
ingestemd met de vaststelling van die schade en gekozen voor herbouw. Enige tijd
later heeft [appellant] zijn instemming met de vaststelling van de schade ingetrokken.
- Op 15 november 2002 heeft [makelaars] Makelaars B.V. te [vestigingsplaats] in opdracht van
Nationale Nederlanden een taxatierapport opgesteld met betrekking tot het woonhuis van
[appellant] . In het rapport is aangegeven dat inspectie van de indeling van het woonhuis niet
plaats kon vinden als gevolg van de brandschades. Hij heeft de onderhandse verkoopwaarde
vrij van huur en gebruik voor het brandevenement van 26 augustus 2001 getaxeerd op
€ 430.000,00 en de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik na het
brandevenement van 13 januari 2002 op € 300.000,00. De als gevolg van de brandschades
verminderde verkoopwaarde van de woning bedraagt dus € 130.000,00.
- Op 2 december 2002 wordt [appellant] de volgende vergoeding aangeboden (voor
zover hier relevant):
- Schade bijgebouw op basis van verkoop € 20.420,00 (-/- voorschot)
- Schade aan woning 26 augustus 2001 igv herbouw € 113.645,62 excl. bijkomende kosten
- Schade aan woning 13 januari 2002 igv herbouw € 91.305,00 excl. bijkomende kosten
- Schade woning op basis van verkoopwaarde € 130.000,00 excl. bijkomende kosten
(op basis van makelaarsrapport d.d. 15 november 2002)
Aan [appellant] wordt gevraagd alsnog een keuze te maken tussen afwikkeling op basis van
herbouw dan wel verminderde verkoopwaarde.
[appellant] maakt geen keuze en aanvaardt de aangeboden afwikkelingswijze niet.
- Op 31 mei 2006 wordt namens [appellant] door zijn toenmalige advocaat mr.
Vlasman een voorstel voor de schadeafwikkeling gedaan op basis van de bedragen met
betrekking tot de schade aan de gebouwen genoemd in de expertiserapporten over de
branden van 2001 en 2002. Mr. Vlasman komt hierbij in verband met beredderingskosten,
wettelijke rente en dergelijke in totaal tot hogere bedragen dan in 2002 aan [appellant] aangeboden.
- In 2007 worden de brandschades in overleg met Nationale Nederlanden nogmaals
voorgelegd aan een expert, dit maal aan [expertise] Expertise B.V.
( Naar aanleiding van deze expertise biedt Nationale Nederlanden aan [appellant] aan bij brief van 1 augustus 2007 voor de drie branden exclusief inboedelschade in totaal, inclusief de reeds ontvangen voorschotten van € 2.722,- en € 64.638,-, te vergoeden € 351.247,00. Onderverzekering is daarbij niet aan de orde. [appellant] aanvaardt het aanbod niet.
- Op 13 maart 2008 heeft de heer ing. [adviseur] (hierna [adviseur] ) in opdracht van [appellant] en Nationale Nederlanden bij akte van compromis een bindend advies gegeven. De uitspraak, opgenomen in het advies van 13 maart 2008 luidt
: “Aan de hand van een gedetailleerde calculatie zijn de volgende herstelkosten en dekkingen boven de verzekerde som vastgesteld:
Herstelkosten woonhuis € 416.475,00,
Herstelkosten schuur € 121.538,00.(…)”
Verder werden in dit bindend advies de opruimingskosten, bereddingskosten, kosten van herstel, tuinaanleg en dergelijke gecalculeerd op totaal € 47.500,00.
- Nationale Nederlanden heeft bij brief van 3 april 2008 aan [appellant] bericht dat zij
zich wat betreft de schadevaststelling conformeert aan het bindend advies. Zij maakt daarin naar aanleiding van de in schadevaststelling van [adviseur] geconstateerde onderverzekering
een berekening van de uit te keren vergoeding op een aanzienlijk lager bedrag
vastgesteld dan de door [adviseur] gecalculeerde schadebedragen. (Wat betreft het bijgebouw:
€ 39.615,00 (geïndexeerd naar 2008) in plaats van € 121.538,00; wat de betreft de woning:
€ 222.587,00 (geïndexeerd naar 2008) in plaats van € 416.475,00; wat betreft de kosten
boven de verzekerde som: € 25.386,60 in plaats van € 47.500).
Op basis van dit voorstel zou de totale vergoeding voor de
drie branden zijn € 287.588,60, derhalve ca. € 64.000,00 minder dan het voorstel
van 2007. Tezamen met een uitkering voor de inboedel en na aftrek van een
reeds verstrekt voorschot biedt Nationale Nederlanden te betalen aan [appellant]
€ 251.728,60, wat betreft de opstal in twee termijnen, de tweede termijn in regie en na voltooiing van de herbouw. [appellant] aanvaardt deze afwikkeling niet.
- Bij brief van 14 mei 2008 schrijft Nationale Nederlanden aan [appellant]
: “(…) volgens de ondertekende aktes van schadevaststelling (was er) al in 2002 overeenstemming tussen de door u en door ons ingeschakelde experts. Er is via de volmacht van [verzekeringen] Verzekeringen in december 2002 aan u een uitkeringsvoorstel gedaan. ( …) Wij merken op dat bij de schadevaststelling in december 2002 geen onderverzekering door de experts is geconstateerd. Nu als gevolg van het bindend advies de schadevaststelling aanzienlijk hoger uitvalt moeten wij concluderen dat de verzekerde bedragen op de polis niet toereikend zijn. Omdat er niet meer uitgekeerd kan worden dan er op de polis verzekerd is wordt daar met de uitkering rekening mee gehouden. (…) “.
- De financiële afwikkeling van de branden met de verzekeraar heeft eerst
plaatsgevonden in 2014. Bij brief van 28 april 2014 heeft [appellant] met het schadevoorstel
van Nationale Nederlanden van 3 april 2008 ingestemd, waarna hij op 31 juli 2014 van [volmacht] Volmacht B.V. namens Nationale Nederlanden een bedrag van € 251.780,60 heeft
ontvangen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] — samengevat — na vermeerdering/vermindering van eis:
- verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk is voor de
schade ontstaan door de onderverzekering van zijn opstallen,
- verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk is voor de
schade ontstaan door de vertraagde afwikkeling van de drie brandschades met Nationale
Nederlanden,
en veroordeling van [geïntimeerde] tot:
- betaling van € 249.973,14, vermeerderd met rente,
- - betaling van een schadevergoeding ter zake van de overige schade ontstaan door de
onderverzekering en de vertraagde afwikkeling van de drie brandschades met Nationale
Nederlanden, in de procedure nog op te geven of nader op te maken bij staat en te verhogen
met rente;
- betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 8.128,66, te vermeerderen met rente,
- betaling van de proceskosten, inclusief nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De opstallen waren ernstig onderverzekerd ten tijde van de branden in 1996, 2001
en 2002. [geïntimeerde] heeft nimmer getoetst of de verzekerde som nog toereikend was. [geïntimeerde] had [appellant] moeten waarschuwen voor de gevaren van onderverzekering en hem moeten adviseren om regelmatig een taxatie te laten verrichten. Door dat na te laten heeft [geïntimeerde] als assurantietussenpersoon jegens [appellant] niet de zorg betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot verwacht had mogen worden.
Hierdoor heeft [appellant] genoegen moeten nemen met een aanzienlijk lagere uitkering en
heeft hij zijn opstallen niet kunnen herbouwen. [appellant] houdt [geïntimeerde]
aansprakelijk voor de als gevolg hiervan door hem geleden schade. Weliswaar hebben de
schade-experts en de contra-experts in 1996, 2001 en 2002 aanzienlijk lagere
schadebedragen vastgesteld (die binnen de verzekerde som vielen) dan [adviseur] in 2008
heeft gedaan, maar [appellant] heeft met die eerdere vaststellingen nooit ingestemd. Vugts
Verzekeringen wist dat de diverse experts bij de vaststelling van de omvang van de schade
fouten hebben gemaakt en mocht er niet op vertrouwen dat de schade op basis van die
onjuiste bevindingen zou worden afgewikkeld. Door toedoen van [geïntimeerde]
heeft [appellant] eerst in 2008 ontdekt dat zijn opstallen ernstig onderverzekerd waren.
[appellant] verwijt [geïntimeerde] daarnaast dat de vaststelling van schade en de
afwikkeling daarvan onder de opstalverzekering ernstig is vertraagd. [appellant] houdt [geïntimeerde]
daarom onder meer aansprakelijk voor het als gevolg van die vertraagde
afwikkeling door hem geleden renteverlies vanaf 2 december 2002.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwist primair dat er sprake
was van onderverzekering, althans dat haar daarvan enig verwijt te maken valt. Zij betwist
ook het causaal verband tussen de beweerdelijke tekortkoming en de schade. Ook wijst zij
op eigen schuld aan de zijde van [appellant] . Ook het verwijt ter zake de vertraagde
afwikkeling wijst zij van de hand. Subsidiair beroept [verzekeringen] zich op verjaring van de vorderingen van [appellant] , dan wel dat deze zijn komen te vervallen in verband met
de schending van de klachtplicht op grond van artikel 6:89 B.W. Dit verweer zal -voor zover in hoger beroep aan de orde- in het navolgende besproken worden.
3.2.4.In het tussenvonnis van 8 juli 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. In het eindvonnis van 5 oktober 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 5 oktober 2016 tussen partijen gewezen en,
opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, alsnog toewijzing van de vorderingen van hem op [geïntimeerde] , zoals hierna aangegeven, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedures in beide instanties;
- voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade ontstaan door de onderverzekering van zijn opstallen ( als gevolg van de schending door [geïntimeerde] van de op haar rustende zorg- en waarschuwingsplicht ter voorkoming van onderverzekering);
- voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade ontstaan door de vertraagde afwikkeling van de drie brandschades met Nationale Nederlanden (als gevolg van de schending door [geïntimeerde] van de op haar rustende verplichting om hem goed bij te staan bij de afwikkeling van de drie brandschades);
- voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade ontstaan door het advies om de twee woningbrandschades van 26 augustus 2001 en 13 januari 2002 te laten vaststellen en afwikkelen als één onder de polis gedekt evenement;
- [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen € 249.973,14 ter zake van de door de onderverzekering ontstane schade, bestaande uit de misgelopen uitkeringsbedragen, verhoogd met de wettelijke rente, berekend als volgt:
- over (€ 110.705,74,-- € 39.615,- =) € 71.090,74 (zijnde het door de onder
verzekering van de schuur/berging misgelopen bedrag)
voor 50% vanaf 1 april 2002
en voor 50% vanaf 1 april 2003, althans 3 april 2008, althans de dag van deze dagvaarding, tot aan de dag van voldoening;
- over (€ 379.356,- - € 222.587,- ) € 153.769,- (zijnde het als gevolg van de
onderverzekering van het woonhuis misgelopen bedrag ter zake van de opstalschade)
voor 50% vanaf 1 april 2002 en voor 50% vanaf 1 april 2003, althans 3 april 2008, althans de dag van deze dagvaarding, tot aan de dag van voldoening;
- over ( € 47.500,-- € 25.386,60 ) € 22.113,40 (zijnde het als gevolg van de onderverzekering van het woonhuis misgelopen bedrag ter zake van de boven de verzekerde som gedekte kosten) voor 50% vanaf 1 april 2002 en voor 50% vanaf 1 april 2003, althans 3 april 2008, althans de dag van deze dagvaarding, tot aan de dag van voldoening;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter zake van de overige door de onderverzekering ontstane schade, in het bijzonder door het niet kunnen herbouwen van de opstallen, een en ander in de loop van de procedure op te geven of nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, verhoogd met de wettelijke rente;
- [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen € 160.973,34 ter zake van de renteschade ontstaan door de vertraagde afwikkeling van de drie brandschades met Nationale Nederlanden, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014, althans de dag van deze dagvaarding, tot aan de dag van voldoening;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter zake van de overige schade ontstaan door de vertraagde afwikkeling van de drie brandschades met Nationale Nederlanden, althans op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, verhoogd met de wettelijke rente;
- [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting ter zake van buitengerechtelijke kosten aan [appellant] te betalen € 8.128,66 verhoogd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen, althans de dag van deze dagvaarding, tot aan de dag van voldoening;
- [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede in de nakosten, zijnde € 131,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, en met de bepaling dat indien die kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan vanaf die veertiende dag daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
3.3.2Aan zijn vordering tot schadevergoeding legt [appellant] ten grondslag dat [geïntimeerde] als assurantietussenpersoon fouten heeft gemaakt.
De verwijten van [appellant] aan het adres van [geïntimeerde] zijn, kort samengevat, tweeërlei: ten eerste maakt [appellant] aan [geïntimeerde] verwijten ten aanzien van het niet naleven van diens zorgvuldigheidsverplichting als assurantietussenpersoon in de periode tot aan 2001/2002. Naar het hof begrijpt is Vughts Verzekeringen vanaf 1967 de assurantietussenpersoon van [appellant] geweest. In 1972 heeft [appellant] in eigen beheer een woning verbouwd; deze is in de tijd dat hij nog in aanbouw was gewaardeerd door [geïntimeerde] en vanaf dat moment is, behoudens een jaarlijkse indexering, de verzekerde waarde niet aangepast zo stelt [appellant] . Hierdoor is naar hij stelt onderverzekering opgetreden als gevolg waarvan aan [appellant] na een tweetal woningbranden in 2001 en 2002 niet de volledige schade is uitbetaald.
Ten tweede maakt [appellant] aan [geïntimeerde] verwijten ten aanzien van het niet naleven van diens zorgvuldigheidsverplichting ná de woningbranden in 2001/2002. Onderdeel van het tweede verwijt is een belangrijk sub-verwijt inhoudende dat [geïntimeerde] [appellant] onjuist zou hebben geadviseerd, namelijk zou hebben geadviseerd de beide branden gezamenlijk af te wikkelen hetgeen een onjuist advies is geweest, juist in verband met de later gebleken onderverzekering