ECLI:NL:GHSHE:2019:2122

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
20-003788-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zaak van hypotheekfraude en witwassen na onvoldoende bewijs van criminele herkomst van geldbedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van hypotheekfraude en witwassen, waarbij hij gebruik zou hebben gemaakt van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties om een hypothecaire lening van € 362.000,00 en een bedrag van € 250.000,00 te verkrijgen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van de meeste beschuldigingen, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte een voldoende concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geldbedrag van € 250.000,00, dat volgens de verdachte een nabetaling van achterstallig salaris was. Het hof concludeerde dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat het geldbedrag van criminele herkomst was, en dat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Daarom werd de verdachte integraal vrijgesproken van alle beschuldigingen van hypotheekfraude en witwassen. Het hof gelastte tevens de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003788-15
Uitspraak : 4 juni 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 2 december 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-994176-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1974,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen verklaard doch de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het onder feit 3 bewezen verklaarde voor zover dat ziet op het hypothecaire geldbedrag van € 362.000,00. Hetgeen bewezen is verklaard heeft de rechtbank gekwalificeerd als:
- ‘opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’ (feit 1),
- ‘opzettelijk een geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ (feit 2) en
- ‘witwassen, meermalen gepleegd’ (feit 3).
De rechtbank heeft de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts is de teruggave aan de verdachte gelast van een geldbedrag van
€ 5.705,00 en een bijbehorende sealbag.
Door de verdachte en de officier van justitie is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren (voor zover in hoger beroep aan de orde) en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts is gevorderd de woning aan de [adres] en een inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.705,00 verbeurd te verklaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is met betrekking tot het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuigen en is met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde, voor zover dat feit ziet op de hypothecaire geldlening, geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte is verzocht de goederen waarop strafvorderlijk beslag rust niet verbeurd te verklaren, omdat thans nog een ontnemingsprocedure in hoger beroep aanhangig is.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van hetgeen onder feit 3 in de tenlastelegging is opgenomen, te weten het witwassen van een geldbedrag van € 250.000,00. Meer specifiek is vrijgesproken van het bestanddeel ‘één of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 500.000 euro’.
De officier van justitie heeft mede tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld en zijn grieven daartegen bij appelmemorie kenbaar gemaakt. Ter terechtzitting van dit hof van 12 september 2017, alwaar de zaak voor regie is behandeld, heeft de advocaat-generaal echter medegedeeld dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie zich niet meer richt tegen de vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 250.000,00.
Nu de grieven van het Openbaar Ministerie tegen het bestreden vonnis in zoverre uitdrukkelijk en ondubbelzinnig niet meer worden gehandhaafd, moet de hiervoor genoemde partiële vrijspraak naar het oordeel van het hof als een beschermde vrijspraak worden beschouwd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd. Voorts is het bestreden vonnis niet te verenigen met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juli 2010 tot en met 10 augustus 2010 te Zwijndrecht en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, te weten een werkgeversverklaring, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid hierin dat
- in de werkgeversverklaring (D-011, D-092, D-124) valselijk en in strijd met de waarheid stond vermeld dat hij, verdachte, – zakelijk weergeven – in een (vast)dienstverband als Manager Techniek sinds 1 januari 2010 bij [meubelonderneming 1] B.V. werkte met een bruto jaarsalaris van 69.066,82 euro inclusief vakantiegeld,
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, het geschrift (met het oog op het verkrijgen van een hypotheek en/of ten bewijze van zijn inkomen en dienstverband) heeft ingeleverd en/of heeft doen inleveren en/of heeft afgegeven en/of heeft doen afgeven bij [TF Advieskantoor] en/of aan de [hypotheekbank] N.V., terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geschrift bestemd was om als ware het echt en onvervalst te gebruiken,
althans dat hij toen en daar voormeld vals of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk voorhanden heeft gehad en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of heeft doen afleveren (bij [TF Advieskantoor] en/of de [hypotheekbank] N.V. in elk geval een ander), terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geschrift bestemd was om als ware het echt en onvervalst te gebruiken;
2.
hij op of omstreeks 4 april 2012 te Nieuwendijk en/of elders in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), 41 (D-022 t/m D-062), althans een groot aantal, althans een aantal, althans een of meer geschrift(en), te weten:
a) een salarisspecificatie, althans een geschrift waarop vermeld onder andere gewerkte uren en/of locatie en/of loon en/of reiskosten betreffende werknemer [verdachte] , van [verdachte] over de maand december 2006 (D-028) en/of
b) een salarisspecificatie, althans een geschrift waarop vermeld onder andere gewerkte uren en/of locatie en/of loon en/of reiskosten betreffende werknemer [verdachte] , van [verdachte] over de maand februari 2007 (D-030) en/of
c) een salarisspecificatie, althans een geschrift waarop vermeld onder andere gewerkte uren en/of locatie en/of loon en/of reiskosten betreffende werknemer [verdachte] , van [verdachte] over de maand december 2007 (D-040) en/of
d) een salarisspecificatie, althans een geschrift waarop vermeld onder andere gewerkte uren en/of locatie en/of loon en/of reiskosten betreffende werknemer [verdachte] , van [verdachte] over de maand juni 2008 (D-045) en/of
e) een salarisspecificatie, althans een geschrift waarop vermeld onder andere gewerkte uren en/of locatie en/of loon en/of reiskosten betreffende werknemer [verdachte] , van [verdachte] over de maand juni 2009 (D-056) en/of
f) een salarisspecificatie, althans een geschrift waarop vermeld onder andere gewerkte uren en/of locatie en/of loon en/of reiskosten betreffende werknemer [verdachte] , van [verdachte] over de maand juli 2009 (D-057),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst, bestaande die valsheid/valsheden hierin:
dat genoemde salarisspecificatie(s), althans dat/die geschrift(en), een (betaalde) arbeidsrelatie/formele arbeidsovereenkomst sugger(eert)(eren) tussen verdachte (als werknemer) en [meubelonderneming 2] en/of [meubelonderneming 3] B.V., althans (een) ander(en) (als werkgever), terwijl in werkelijkheid er geen (zodanige) (betaalde) arbeidsrelatie/formele arbeidsovereenkomst bestond,
en/of
dat op genoemde salarisspecificatie(s), althans op dat/die geschriften, in strijd met de waarheid,
- een onjuist aantal loonuren was vermeld en/of
- (een) onjuist(e) activiteit(en)/werkzaamheden was/waren vermeld en/of
- (een) onjuist(e) locatie(s) was/waren vermeld;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juni 2010 tot en met 4 april 2012 te Nieuwendijk, Dordrecht, Papendrecht, Zwijndrecht, Montfoort en/of Alphen aan de Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, van één of meerdere voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van ongeveer 362.000 euro, in elk geval enig geldbedrag (hypotheek) en/of
- een geldbedrag van 250.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) en/of
- de woning [adres] , in elk geval een woning,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of verborgen of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was en/of voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden had, en/of voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of woning heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of woning gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het opzettelijk gebruik maken of voorhanden hebben of afleveren van een valse werkgeversverklaring [1] , door deze verklaring met het oog op het verkrijgen van een hypotheek af te geven bij [TF Advieskantoor] en doen afgeven bij de [hypotheekbank] N.V. De valsheid van de werkgeversverklaring is er volgens de steller van de tenlastelegging in gelegen dat daarin in strijd met de waarheid is vermeld dat de verdachte in een vast dienstverband als manager techniek sinds 1 januari 2010 bij [meubelonderneming 1] B.V. werkzaam was tegen een bruto jaarsalaris van € 69.066,82 inclusief vakantiegeld.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de werkgeversverklaring vals is in de hiervoor bedoelde zin.
De verdachte heeft telkenmale ontkend dat sprake is geweest van een fictief dienstverband. In januari 2010 is de verdachte naar eigen zeggen op de loonlijst gekomen van [meubelonderneming 1] B.V. en voor zijn werkzaamheden in dienst van [meubelonderneming 1] B.V. ontving hij vanaf juni 2010 salaris. Ook vóór 2010 was de verdachte reeds werkzaam voor de meubelondernemingen van [betrokkene/werkgever] . Dat was hij mondeling met [betrokkene/werkgever] overeengekomen. Het salaris zou pas op een later moment, met daarbovenop een substantiële rente, bij wege van een soort spaarloonregeling worden uitbetaald. De werkgeversverklaring en ook de salarisspecificaties zijn bijgevolg niet als vals aan te merken, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van diverse getuigenverklaringen, gegevens van de Belastingdienst over het inkomen van de verdachte en getapte telefoongesprekken genoegzaam is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen de verdachte en één van de ondernemingen van [betrokkene/werkgever] achteraf is gefingeerd. Er zijn valse werkgeversverklaringen en loonstroken opgesteld teneinde te bewerkstelligen dat de verdachte ten behoeve van de aankoop van een woning een hypotheek kon verkrijgen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het procesdossier bevinden zich twee werkgeversverklaringen van [meubelonderneming 1] B.V. Eén verklaring is gedateerd op 13 juli 2010 en ondertekend door [bestuurder meubelonderneming 1] . Die verklaring is bij voornoemde [betrokkene/werkgever] thuis in beslag genomen. [2] Verdachte heeft verklaard die werkgeversverklaring niet te kennen.
De tweede werkgeversverklaring is gedateerd op 12 juli 2010, eveneens ondertekend door [bestuurder meubelonderneming 1] en daarin is vermeld dat verdachte in een vast dienstverband als manager techniek sinds 1 januari 2010 werkzaam was tegen een bruto jaarsalaris van € 69.066,82 inclusief vakantiegeld. [3] Rechtsboven op de verklaring staat een logo van [TF Advieskantoor] . Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij deze (
het hof begrijpt: ingevulde) verklaring heeft ontvangen van zijn werkgever en deze te hebben verstrekt aan [TF Advieskantoor] ten behoeve van een hypotheekaanvraag bij [hypotheekbank] N.V.
Met betrekking tot het vermeende dienstverband van de verdachte met [meubelonderneming 1] B.V. bevinden zich diverse bescheiden bij de processtukken. Allereerst heeft het hof acht geslagen op de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen [meubelonderneming 1] B.V. en verdachte [verdachte] van 2 maart 2010, waarin is overeengekomen dat de verdachte met ingang van 1 januari 2010 voor deze onderneming werkzaamheden zal verrichten in de functie van technisch manager.
Voorts bevinden zich salarisspecificaties bij de processtukken die betrekking hebben op door de verdachte verrichte werkzaamheden in de periode van januari tot en met september 2010. Het hof merkt op dat uit deze specificaties blijkt dat zij, gezien de aanmaakdatum, steeds uiterlijk ongeveer een maand na de maand waarop de specificatie betrekking heeft zijn opgemaakt. Op deze salarisspecificaties is tevens telkens een loonheffingsnummer van de werkgever vermeld, zodat er
a prima facievanuit mag worden gegaan dat de werkgever als inhoudingsplichtige loonbelasting en premies heeft afgedragen. Uit bankafschriften van de rekening van de verdachte komt ten slotte naar voren dat in die periode meermalen een bedrag aan salaris aan hem door [meubelonderneming 1] B.V. is uitbetaald. [4]
Getuige [betrokkene/werkgever] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte werkzaamheden voor zijn bedrijf heeft verricht, met name bestaande uit het op voorhand op maat maken van prefab-entresolvloeren en wandjes. Tot en met 2009 waren de werkzaamheden van de verdachte niet vastgelegd in een arbeidsovereenkomst. Begin 2010 is de zaak van [betrokkene/werkgever] overgenomen. Vanaf dat moment kreeg iedere werknemer een nieuw contract, dus ook de verdachte. De werkgeversverklaring van [meubelonderneming 1] B.V. is door [betrokkene/werkgever] opgemaakt. Hij heeft deze aan de verdachte gegeven en hem niet gezegd wie de verklaring heeft opgemaakt. De getuigenverklaring van [betrokkene/werkgever] ondersteunt derhalve de lezing van de verdachte.
Het hof neemt in dit verband voorts de verklaring van de getuige [eigenaar TF Advieskantoor] bij de FIOD in aanmerking. De getuige, eigenaar van [TF Advieskantoor] , heeft verklaard dat hij de hiervoor vermelde tweede werkgeversverklaring kent, dat hij deze blanco heeft meegegeven aan verdachte, dat hij weet dat de banken dit door hem gemaakte model accepteren en dat deze door de getuige is gebruikt voor de hypotheekaanvraag van verdachte bij [hypotheekbank] N.V. De getuige vermoedt dat de barcode op het aan hem getoonde document (D-011) van de bank komt. Hij heeft voorts nog verklaard de hem getoonde werkgeversverklaring (
hof: de hiervoor genoemde eerste verklaring D-002) nooit te hebben gezien.
Het hof kan op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat er vanaf 1 januari 2010 geen dienstbetrekking uit hoofde van een arbeidsovereenkomst tussen [meubelonderneming 1] B.V. en de verdachte heeft bestaan. Het bewijs schiet aldus tekort om de valsheid van de tenlastegelegde werkgeversverklaring te bewijzen. De omstandigheid dat achteraf is komen vast te staan dat de handtekening van [bestuurder meubelonderneming 1] op de (eerste) werkgeversverklaring (D-002) volgens diens eigen verklaring vals is (en welke naar het oordeel van het hof gelijkenis vertoont met de tenlastegelegde (tweede) verklaring D-011/D-092/D-124), leidt het hof niet tot een andersluidend oordeel, temeer nu zulks niet impliceert dat de verdachte ten tijde van het gebruikmaken, voorhanden hebben of afleveren van de werkgeversverklaring van die valsheid wetenschap droeg.
Mitsdien zal de verdachte worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 aan hem ten laste is gelegd.
Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
Bij dagvaarding is onder feit 2 aan de verdachte ten laste gelegd dat hij opzettelijk 41 valse salarisspecificaties, althans geschriften waarop onder andere de gewerkte uren, de locatie waar werkzaamheden zijn verricht, het loon en/of de reiskosten over de periode juni 2006 tot en met december 2009 staan vermeld, voorhanden heeft gehad. Het kernverwijt bestaat er hierin dat deze specificaties een betaalde arbeidsrelatie tussen de verdachte en één of meer meubelondernemingen van [betrokkene/werkgever] suggereren, terwijl er in werkelijkheid geen betaalde arbeidsrelatie bestond.
Dit feit ziet dus, anders dan de onder feit 1 betreffende dienstbetrekking uit hoofde van een arbeidsovereenkomst tussen de verdachte en [meubelonderneming 1] B.V. per 1 januari 2010, op de door de verdachte beweerdelijk gemaakte afspraken met [betrokkene/werkgever] , inhoudende dat verdachte in de periode van juni 2006 tot en met december 2009 allerhande bouw- en reparatiewerkzaamheden voor [betrokkene/werkgever] ’ onderneming(en) zou verrichten, meer bepaald ten behoeve van nieuwe meubelfilialen.
In welke juridische vorm deze werkzaamheden door de verdachte zijn verricht (zoals als een werknemer in dienstbetrekking tot een werkgever, als zelfstandig ondernemer zonder personeel, als genieter van opbrengsten uit arbeid anders dan als ondernemer of wat dies meer zij), is voor de beoordeling van de vraag of de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, overigens irrelevant.
Uit de getuigenverklaringen van [betrokkene/werkgever] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dat de verdachte gedurende enige tijd werkzaamheden voor de ondernemingen van [betrokkene/werkgever] heeft verricht. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, om welke reden hij daarvan zal worden vrijgesproken. De omstandigheid dat [betrokkene/werkgever] op de tenlastegelegde geschriften op ondergeschikte punten, zoals ter zake van de werkplek, onjuiste gegevens op de specificatie heeft ingevuld, maakt dat – mede bezien tegenover de kern van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt – niet anders.
Vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde
Onder feit 3 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 2 juni 2010 tot en met 4 april 2012 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 362.000,00 aan hypothecaire geldlening, een geldbedrag van € 250.000,00 en de woning aan de [adres] (die met beide voornoemde bedragen is aangekocht). Meer specifiek zou de verdachte zich volgens het Openbaar Ministerie schuldig hebben gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht door het bedrag van € 362.000,00 te verwerven, voorhanden te hebben en om te zetten, alsmede van het geldbedrag van € 250.000.00 en de woning aan de [adres] de werkelijke aard en/of herkomst, dan wel de rechthebbende op die voorwerpen, te verbergen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze geldbedragen en de woning onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de verdachte onder meer met de in de tenlastelegging onder feit 1 vermelde werkgeversverklaring via de tussenpersoon [TF Advieskantoor] een hypothecaire geldlening ad € 362.000,00 bij de [hypotheekbank] N.V. heeft verkregen. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel, inhoudende dat het bewijs ervoor tekort schiet om deze werkgeversverklaring als vals aan te merken en mitsdien niet kan worden gesproken van het opzettelijk gebruikmaken, voorhanden hebben of afleveren van een vals geschrift, alsmede in aanmerking genomen dat ook anderszins niet is gebleken dat de hypothecaire geldlening is verkregen op een criminele wijze, kan evenmin de conclusie worden getrokken dat dit hypotheekbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Met betrekking tot het geldbedrag van € 250.000,00 overweegt het hof als volgt. De verdediging heeft gesteld dat dit geldbedrag op 2 juni 2010 door [betrokkene/werkgever] aan de verdachte is uitbetaald. Dit bedrag zou achterstallig salaris zijn voor de werkzaamheden die de verdachte in de periode van 2006 tot 2010 voor de meubelondernemingen van [betrokkene/werkgever] heeft verricht. De verdachte heeft in dit verband ten overstaan van het hof verklaard dat het geldbedrag is gebaseerd op de gewerkte uren (die op de in de tenlastelegging onder feit 2 bedoelde urenspecificaties stonden vermeld) en dat in het uiteindelijke totaalbedrag een renteopslag van (uiteindelijk) 20% was verdisconteerd. Op 2 juni 2010 is hij samen met [betrokkene/werkgever] langs verschillende banken in de regio Dordrecht en Zwijndrecht gereden. [betrokkene/werkgever] stortte het bedrag af, terwijl de verdachte in de auto wachtte. Het bedrag is na storting overgeboekt naar de bankrekening van de verdachte. Uit onderzoek van de FIOD is naar voren gekomen dat er bij drie van de contante stortingen 83 coupures van € 500,00 zijn afgestort.
In het procesdossier is bevestiging van een en ander voorhanden. Zo zijn bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene/werkgever] 15 transactiebewijzen van contante stortingen op 2 juni 2010 aangetroffen bij banken in Dordrecht en Zwijndrecht. De stortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekeningen van een viertal ondernemingen van [betrokkene/werkgever] . Daarna is het overgemaakt (via spoedoverboekingen) op de bankrekening van de verdachte.
Mede met het afgestorte geldbedrag van € 250.000,00 heeft de verdachte de door hem aangekochte woning aan de [adres] gefinancierd.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp – in dit geval: het geldbedrag van € 250.000,00 – afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen dit geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om daarvan bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag waarmee hij de tenlastegelegde handelingen heeft begaan.
Het Openbaar Ministerie vermoedt dat het geldbedrag van € 250.000,00 een illegale herkomst heeft omdat geen sprake is geweest van reële werkzaamheden, althans niet in de orde van grootte om tot het bedrag van € 250.000,00 aan (achterstallig) salaris plus renteopslag te kunnen komen. Hetgeen de op verzoek van de verdediging in hoger beroep gehoorde getuigen daarover hebben verklaard, maken dat in de visie van de advocaat-generaal niet anders. Er is geen begin van aannemelijkheid dat sprake was van een soort spaarloonconstructie en dat de verdachte gedurende jaren in een dergelijk grote omvang voor [betrokkene/werkgever] ’ ondernemingen heeft gewerkt. In dat kader heeft de advocaat-generaal gewezen op het feit dat de verdachte in zijn aangiften inkomstenbelasting over 2007 en 2008 zelfstandigenaftrek heeft geclaimd voor zijn werkzaamheden in de zonnestudio die hij met zijn echtgenote dreef (en waarvoor is vereist dat een groot aantal uren wordt gewerkt in de betreffende onderneming). De advocaat-generaal heeft ook nog gewezen op het feit dat in de periode waarin hij veel uren gewerkt zou hebben twee kinderen van hem geboren werden. Uit de aangiftegegevens van de verdachte blijkt voorts dat hij in de periode 2006 tot en met 2009 geen looninkomsten of vermogensbestanddelen (te weten een vordering uit hoofde van achterstallig salaris) heeft aangegeven. Bovendien is de gang van zaken rondom de uitbetaling van het bedrag van € 250.000,00 erg vreemd, omdat sprake is van storting door [betrokkene/werkgever] van een groot geldbedrag in grote coupures bij verschillende banken, kennelijk om onder de meldingsgrens te blijven als bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (van welke wet de voorloper is de Wet melding ongebruikelijke transacties).
Er zijn naar het oordeel van het hof op grond van het voorgaande voldoende aanwijzingen die maken dat dit vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is. Het hof heeft dienaangaande mede gelet op hetgeen over de verdenking van witwassen in de processen-verbaal van bevindingen van de FIOD is opgenomen.
Gegeven deze omstandigheden mag van de verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geldbedrag van € 250.000,00. Hij heeft daarover in de fase van eerste aanleg en in hoger beroep telkens consistent verklaard dat [betrokkene/werkgever] hem dat bedrag verschuldigd was als loon voor door hem verrichte werkzaamheden in de periode van 2006 tot 2010. Omdat sprake was van uitgesteld loon, was een fors rentepercentage overeengekomen, welk rentepercentage steeds verder opliep en diende te worden berekend over het gehele verschuldigde bedrag. Zijn gewerkte uren hield de verdachte zelf bij. Hij gaf [betrokkene/werkgever] eenmaal per maand een maandstaat, waarna hij een urenspecificatie (zoals in de tenlastelegging onder feit 2 is vermeld) van [betrokkene/werkgever] terug kreeg. De reden dat hij mee is gegaan met [betrokkene/werkgever] om het bedrag van € 250.000,00 bij verschillende banken af te storten was volgens de verdachte gelegen in het feit dat het om veel contant geld ging en het daarom veiliger zou zijn om met [betrokkene/werkgever] mee te gaan. De stortingen moesten plaatsvinden bij verschillende banken, omdat anders geen opdracht kon worden gegeven tot een spoedoverboeking. In verband met de gewenste koop en levering van het huis aan de [adres] was haast geboden met de uitbetaling van het achterstallige loon.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de constructie die de verdachte met [betrokkene/werkgever] zou zijn overeengekomen allerminst gangbaar is en opmerkelijke elementen bevat. Zo is bijvoorbeeld geen enkele zekerheid door de verdachte bedongen voor het achterstallige salaris plus renteopslag en is het gelet op de inkomstengegevens van de verdachte onduidelijk waarvan hij al die jaren heeft geleefd. Echter, die ongebruikelijke elementen maken naar het oordeel van het hof nog niet dat de door de verdachte gegeven verklaring voor de herkomst van het litigieuze geldbedrag op voorhand zo onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden gesteld.
De door de verdachte gegeven verklaring, inhoudende dat het geldbedrag van € 250.000,00 een nabetaling is uit hoofde van achterstallig loon met rente, is voorts een concrete verwijzing naar zijn inkomsten verkregen met arbeid. Om die stelling te kunnen staven zijn op verzoek van de verdediging in eerste aanleg en in hoger beroep getuigen gehoord. Zoals reeds hiervoor is overwogen, volgt uit hetgeen getuigen [betrokkene/werkgever] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard dat de verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 2006 tot en met 2009 werkzaamheden voor de ondernemingen van [betrokkene/werkgever] heeft verricht. In zoverre waren de stellingen van de verdachte ook verifieerbaar.
Nu de verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geldbedrag van € 250.000,00 ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst die uit de verklaring van de verdachte naar voren komt. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat het Openbaar Ministerie daar niet in is geslaagd. Kort gezegd is slechts tegenover de verdachte ontlastende getuigenverklaringen van [betrokkene/werkgever] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] ingebracht dat daaraan niet te veel geloof kan worden gehecht omdat zij als getuigen à décharge zijn voorgedragen en als zodanig zijn gehoord. De daarin besloten liggende suggestie dat deze getuigen op instigatie van de verdediging ten faveure van de verdachte zouden hebben verklaard, is echter niet aannemelijk geworden, temeer niet nu nader onderzoek naar (de juistheid van) deze getuigenverklaringen in het geheel is uitgebleven. De inkomstenbelastinggegevens van de verdachte en een afgetapt telefoongesprek, waarnaar de advocaat-generaal bij repliek heeft verwezen, zijn onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Immers, zoals hiervoor is overwogen met betrekking tot feit 2, kan niet worden uitgesloten dat de verdachte arbeid heeft verricht en dat hij daarom recht had op een beloning (tegenprestatie).
Het voorgaande leidt het hof derhalve tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 250.000,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Hetzelfde lot treft de verdenking van witwassen met betrekking tot de woning aan de [adres] , nu die woning is aangekocht en aldus (na levering) is verkregen met de hiervoor genoemde bedragen van € 362.000,00 en € 250.000,00, waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Het voorgaande overziend is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een bedrag van € 362.000,00 aan hypothecaire geldlening, een geldbedrag van € 250.000.00 en de woning aan de [adres] heeft witgewassen, om welke reden hij integraal van het aan hem onder feit 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat een geldbedrag van € 5.705,00 en een bijbehorende sealbag onder de verdachte in beslag is genomen en aan hem toebehoort. Voorts rust er ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering strafvorderlijk beslag op de woning van de verdachte aan de [adres] .
Nu de verdachte integraal zal worden vrijgesproken en er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag, zal het hof de teruggave gelasten van genoemd geldbedrag en de sealbag aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, alsmede overgaan tot opheffing van het strafvorderlijk beslag op de woning.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 5.705,00 en een bijbehorende sealbag met beslagnummer 12-0538167;
heft op het strafvorderlijk beslag op de woning aan de [adres] .
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 4 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J. Hödl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Volgens de tenlastelegging opgenomen in het procesdossier onder documenten met nummer D-011, D-092 en D-124.
2.Werkgeversverklaring met documentnummer D-002, dossierpagina 5002.
3.Dit betreft de werkgeversverklaring in de tenlastelegging. Er bevinden zich meerdere exemplaren in het procesdossier: D-011 (kopie verstrekt op vordering van de officier van justitie door [hypotheekbank] N.V.), D-092 (6/7) en D-124.
4.Zie het Proces-verbaal onderzoek bankafschriften [verdachte] , AH-037, dossierpagina’s 1159 e.v. en de bijbehorende bankafschriften, onder meer te vinden op dossierpagina 5281.