In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.H.P.M. Verhagen, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 maart 2018 te vernietigen, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende stelde dat hij in staat was zijn financiën zelf te beheren en dat hij niet langer afhankelijk wilde zijn van toestemming voor zijn uitgaven. Hij was schuldenvrij en had een ondersteunend netwerk, maar de bewindvoerder was niet verschenen tijdens de zitting.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de verklaring van de sociaal begeleider van de rechthebbende, die aangaf dat een bewind mogelijk niet langer noodzakelijk zou zijn met vrijwillige financiële ondersteuning. Echter, het hof concludeerde dat er op dat moment nog geen concrete stappen waren ondernomen om deze ondersteuning te bieden, en dat er geen budgetplan was overgelegd. Het hof oordeelde dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was, en dat er onvoldoende grond was voor een proefperiode onder supervisie van de bewindvoerder.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.