Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.De procedure
2.De vaststaande feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
a) dat de partijen bij de in artikel II bedoelde overeenkomst krachtens het op hen toepasselijke recht onbekwaam waren die overeenkomst aan te gaan, of dat die overeenkomst niet geldig is krachtens het recht waaraan partijen haar hebben onderworpen, of – indien elke aanwijzing hieromtrent ontbreekt – krachtens het recht van het land waar de uitspraak werd gewezen; of
‘een compromissoir beding in een overeenkomst of een akte van compromis, ondertekend door partijen of vervat in gewisselde brieven of telegrammen’. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. Het artikel 178 LDIP waarop [verzoekster] een beroep doet, ziet op de wijze van de ‘Schiedsvereinbarung’ en gaat pas op indien er daadwerkelijk sprake is van een arbitrageovereenkomst.