ECLI:NL:GHSHE:2019:2049

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
200.187.155_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en Raadsonderzoek in Hoger Beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige dochter, die autisme heeft en een bijzondere zorgbehoefte. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.E.J. de Hart, heeft in het verleden negatieve ervaringen gehad met de moeder, die de verweerster is in deze procedure en wordt bijgestaan door mr. F.J.I. van den Branden. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de zaak en heeft een rapport opgesteld waarin de kwetsbaarheid van de minderjarige wordt benadrukt. Het hof heeft op 6 juni 2019 de beschikking gegeven, waarin het de raad verzoekt om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de minderjarige.

De Raad heeft geconcludeerd dat de minderjarige momenteel niet in staat is om een omgangsregeling te ondersteunen, gezien haar kwetsbaarheid en de noodzaak voor structuur en voorspelbaarheid in haar leven. De moeder heeft aangegeven dat zij niet in staat is om de vader te vertrouwen en dat zij tijd nodig heeft om haar negatieve ervaringen te verwerken. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden en de ouders te adviseren om te werken aan het herstel van vertrouwen en communicatie, met de mogelijkheid van ouderschapsbemiddeling in de toekomst. De vader heeft aangegeven bereid te zijn om aan dit proces deel te nemen, maar de moeder heeft aangegeven dat zij emotioneel nog niet klaar is voor deze stap.

Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden tot 7 november 2019, waarbij de moeder wordt verzocht om tijdig te rapporteren over haar voortgang in therapie. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak voor beide ouders om samen te werken aan een oplossing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 juni 2019
Zaaknummer: 200.187.155/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/298917 / FA RK 15-2975
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appe
l,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E.J. de Hart,
tegen
[verweerster],
wonende te
[woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de partner van de moeder.

13.De beschikking d.d. 23 augustus 2018

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of er mogelijkheden zijn voor de vader om contact te hebben [minderjarige] en zo ja, op welke wijze hier invulling aan gegeven kan worden.

14.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

14.1.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 4 februari 2019;
-` het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 13 februari 2019 met bijlage;
- het V-formulier de advocaat van de moeder d.d. 14 februari 2019 met bijlagen;
- het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 15 februari 2019 met bijlage;
- het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 18 februari 2019 met bijlage;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 7 maart 2019.

15.De verdere beoordeling

In het principaal en het incidenteel appel:
15.1.
De raad heeft in zijn rapport, kort samengevat, het volgende geconcludeerd.
[minderjarige] is bijzonder kwetsbaar en gevoelig. Ze heeft autisme, heeft een cognitieve leeftijdsontwikkeling van ongeveer 8 maanden en een sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd van ongeveer 6 maanden. Communicatief en sociaal is [minderjarige] zeer beperkt. Ze zoekt verdurend veiligheid en wil grip op situaties om haar heen. Ze blokkeert als iets onduidelijk of onoverzichtelijk is. Vanwege haar problematiek dient [minderjarige] veel structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid te worden geboden. In de thuissituatie is hierin inmiddels een modus gevonden. Dit vraagt veel van het gezin van de moeder. Het gezinsleven van de moeder is volledig afgestemd op de verzorging van [minderjarige] .
Verder bestaat er veel wantrouwen van de moeder naar de vader vanwege negatieve ervaringen in het verleden. Het een rol laten spelen van de vader in het leven van [minderjarige] zou een grote investering vragen van de vader, maar ook van het gezin van de moeder en het zal een grote impact hebben op [minderjarige] . De vader geeft aan dat hij zeker in staat is de noodzakelijke investering te doen.
Binnen de huidig situatie is het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] . De intensieve zorg voor [minderjarige] vraagt om ervaring en zorgvuldigheid. Van de vader kan op dit moment niet verwacht worden dat hij in staat is die zorg te bieden vanwege het ontbreken van het contact en ook het niet voorbereid zijn op hoe dat vorm te geven. Een zeer intensieve voorbereiding is noodzakelijk om de vader te integreren binnen het huidige zeer gestructureerde leven van [minderjarige] . Daarbij zal [minderjarige] altijd afhankelijk zijn van de vaste mensen om haar heen. Naast gedragsmatige en emotionele bezwaren zijn er ook praktische bezwaren. Zo levert het vinden van een geschikte, veilige en herkenbare (externe) locatie om een eventuele contactopbouw te laten plaatsvinden teveel (logistieke) problemen op. Van de moeder (en de stiefvader) wordt dan ook een cruciale rol verwacht als het gaat om contactherstel. De moeder zal dit moeten faciliteren nu [minderjarige] in alle opzichten afhankelijk is van haar. Op dit moment ontbreekt de noodzakelijke motivatie hiertoe. Voordat er in de toekomst eventueel contact kan plaatsvinden, zullen hele specifieke prioriteiten moeten worden gesteld.
Allereerst zal er gewerkt moeten worden aan het ernstig beschadigde onderlinge vertrouwen tussen de ouders. Beide ouders hebben hierin enkele slagen te maken.
Het zal zeer helpend zijn als de vader in staat is, aan te tonen dat hij gemotiveerd en toegerust is om contact met [minderjarige] aan te kunnen. De vader kan dit doen door voorspelbaar, betrouwbaar en consequent te zijn. De vader zal zich intensief moeten gaan bezighouden met het inwinnen van informatie over de specifieke kindeigen problematiek van [minderjarige] . Het staat de vader vrij om hiervoor contact op te nemen met [naam] en eventueel een gesprek met de gedragsdeskundige voor te stellen. Niet om contact af te dwingen, maar om zich uitgebreid te laten informeren over de problematiek en de zorgen.
Daarnaast zal het contact en de communicatie tussen de ouders moeten worden verbeterd. De ouders zullen moeten gaan samenwerken om ervoor te zorgen dat er in de toekomst sprake kan zijn van eventueel contact tussen [minderjarige] en de vader. De vader heeft de moeder nodig om hem op de hoogte te stellen van de specifieke zorgvraag, maar hij heeft ook haar vertrouwen nodig. Van de moeder wordt dan ook gevraagd om over de drempel te stappen voor wat betreft haar negatieve ervaringen. Het eerder door het hof voorgestelde ouderschapsbemiddelingstraject kan een goede mogelijkheid zijn om te werken aan vertrouwensherstel tussen de ouders. De raad adviseert de ouders om zich opnieuw aan te melden. Verder zal de moeder de vader eenmaal in de drie maanden moeten blijven informeren over [minderjarige] zoals afgesproken. Daarnaast moet de mogelijkheid worden onderzocht om de vader filmopnames te sturen. De raad adviseert de vader om steeds te reageren op door de moeder gestuurde e-mails of filmopnames. Daarnaast adviseert de raad de vader om zich betrokken op te stellen, door bijvoorbeeld het sturen van (verjaardags) kaartjes. De raad adviseert de vader om mevrouw [maatschappelijk werker] (vaders maatschappelijk werker bij MEE West-Brabant) te vragen, hem bij te staan en te begeleiden omtrent deze specifieke hulpvragen.
Kortom, een contactregeling met de vader is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] vanwege gedragsmatige, emotionele en praktische bezwaren. Mogelijk kan er in de toekomst een situatie ontstaan waarbij een vorm van persoonlijk contact mogelijk is. Hiervoor zullen de nodige belemmeringen moeten worden overwonnen. Dit kost veel tijd en vergt een intensief voortraject. Beide ouders spelen hierin een belangrijke rol en inzet van hulpverlening is noodzakelijk. Om dit traject te monitoren kan de raad opnieuw een onderzoek doen om te onderzoeken of de ouders resultaten hebben bereikt. De raad adviseert het hof om de zaak voor twaalf maanden aan te houden en voor dit moment geen contactregeling vast te stellen. Na tien maanden kan de raad het hof nader adviseren omtrent de verdere mogelijkheden op basis van de tot dan opgedane ervaringen.
15.2.
De vader heeft in zijn brieven van 13 februari 2019 en 7 maart 2019, kort gezegd, aangegeven dat hij zich kan vinden in het advies van de raad om te werken aan het herstel van vertrouwen tussen partijen en hij wil graag door het hof verwezen worden naar ouderschapsbemiddeling. De vader heeft zijn hulpverleningsvraag neergelegd bij mevrouw [maatschappelijk werker] en via haar heeft de vader een verwijzing gekregen naar het CJG die de vader gaat helpen met het inwinnen van informatie bij [naam] .
15.3.
De moeder heeft in haar brief van 14 februari 2019 aangegeven dat zij teleurgesteld is in de gang van zaken met betrekking tot het onderzoek van de raad. Het onderzoek is niet deugdelijk uitgevoerd en het concept-rapport is niet voorgelegd. Verder kan de moeder zich vinden in het advies van de raad om de zaak aan te houden om te werken aan het wantrouwen tussen partijen, maar zij is het niet eens met de manier waarop hieraan gewerkt moet worden. De moeder heeft er geen bezwaar tegen als de vader contact opneemt met [naam] . Hoewel de moeder het ook eens is met het standpunt van de raad dat de communicatie tussen de ouders moet worden verbeterd, is het starten van een (ouderschapsbemiddelings)traject waarbij zij gesprekken aan moet gaan met de vader voor de moeder nog een brug te ver. Dat kan zij niet aan. De gerechtelijke procedure, de negatieve ervaringen met de vader en de zorgen omtrent de gezondheid van [minderjarige] en de daarmee gepaard gaande stress en onzekerheid hebben een grote wissel getrokken op het gezin van de moeder. Van haar kan niet verlangd worden dat zij op dit moment over de drempel stapt voor wat betreft haar negatieve ervaringen. De moeder sluit niet uit dat zij in de toekomst wel over de drempel kan stappen, maar daarvoor dient voor haar eerst duidelijk te zijn dat vader betrouwbaar, consequent en voorspelbaar kan zijn. Daar ligt voor de moeder nu de prioriteit.
De moeder heeft grote behoefte aan rust en duidelijkheid en wenst de tijd te krijgen om de ervaringen van de afgelopen jaren te verwerken. Daarvoor wil zij op korte termijn een psycholoog inschakelen.
Verder zal zij de vader eens per kwartaal en op of omstreeks de verjaardag van [minderjarige] informatie verstrekken op voorwaarde dat de vader de aan hem verstrekte informatie niet aan derden verstrekt en niet zal gebruiken op social media. Ook zou de moeder graag een reactie ontvangen op de verstrekte informatie. Na acht maanden kan de raad aanvullend onderzoek doen en bezien of er dan wel draagvlak is bij de moeder om een ouderschapsbemiddelingstraject te starten. In die zin stemt de moeder in met een aanhouding van de procedure en een nader onderzoek door de raad.
15.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt uit de reactie van de vader dat hij bezig is met het inwinnen van informatie over [minderjarige] en dat hij graag wil starten met een ouderbemiddelingstraject.
De moeder onderkent het belang van het verbeteren van het vertrouwen en de communicatie en zij is bereid hierin stappen te zetten. Zij wil haar medewerking echter niet verlenen aan een ouderschapsbemiddelingstraject, omdat zij dat emotioneel gezien nog niet aankan. Zij wil graag tijd krijgen om negatieve ervaringen uit het verleden te verwerken en zij wil daarvoor een psycholoog inschakelen.
Gelet op de gang van zaken tot nu toe, de verhouding tussen partijen en het belang van [minderjarige] , is het hof voorlopig van oordeel dat partijen met elkaar een ouderschapsbemiddelingstraject zullen moeten aangaan. Het vertrouwen tussen partijen dient in het belang van [minderjarige] te worden hersteld.
Echter, gelet op hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht is het hof van oordeel dat haar de kans moet worden geboden om eerst haar negatieve ervaringen (verder) te verwerken met hulp van een psycholoog. De moeder zal haar weerbaarheid en belastbaarheid dienen te vergroten om zich te kunnen voorbereiden op een ouderschapsbemiddelingstraject en contact en overleg met de vader. Van de moeder wordt verwacht dat zij hiermee voortvarend aan de slag gaat.
De vader zal zich intussen zo goed mogelijk moeten (blijven) inleven in de problematiek van [minderjarige] en wat zij daardoor van haar verzorgers nodig heeft.
15.5.
De zaak zal (vooralsnog) pro forma vijf maanden worden aangehouden.
Tijdig voor de hierna te melden pro forma-datum zal de (advocaat van de) moeder het hof dienen te informeren over de stand van zaken en het resultaat van de behandeling/therapie van de moeder, zo mogelijk onderbouwd met een schrijven van haar psycholoog/therapeut.

16.De beslissing

In het principaal en het incidenteel appel:
Het hof:
verzoekt de (advocaat van de) moeder tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum (tussentijds) te berichten over het verloop en het resultaat van de behandeling/therapie van de moeder, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de overige belanghebbenden en de raad, en zal hen in de gelegenheid stellen om hierop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 7 november 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en H. van Winkel en is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.