Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 april 2017;
- het mailbericht inzake de huiswerkbegeleiding van [minderjarige] , ingekomen bij het hof op 6 november 2017;
- het journaalbericht met bijlage van de zijde van de vrouw van 4 juni 2018, ingekomen op 5 juni 2018;
- het journaalbericht met bijlage van de zijde van de vrouw van 6 juni 2018, ingekomen op 7 juni 2018;
- de handgeschreven brief van de zijde van de man van 13 juli 2018;
- het journaalbericht met producties van de zijde van de vrouw van 14 februari 2019, ingekomen op 15 februari 2019;
- de brief met producties van de zijde van de man, ingekomen op 25 februari 2019.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de inhoud van de tussen partijen gemaakte afspraak c.q. het oordeel van de rechtbank dat partijen welbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven (grief I en II);
- het oordeel van de rechtbank dat de door de vrouw gestelde wijzigingen van omstandigheden niet zodanig ingrijpend zijn dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst gehouden kan worden (grieven III t/m VI).
- primair: te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan haar zal voldoen van € 750,- per maand met ingang van 7 september 2016, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift (11 november 2016), althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, voor het eerst te indexeren per 1 januari 2018;
- subsidiair, voor zover het hof het wijzigingsverzoek van de vrouw zou afwijzen, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te bepalen op € 300,- per maand met ingang van 10 maart 2016, jaarlijks te indexeren, voor het eerst per 1 januari 2018;
- meer subsidiair, te bepalen dat de man een zodanige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw zal voldoen als het hof juist acht, met ingang van 7 september 2016, althans met ingang van 11 november 2016, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, jaarlijks te indexeren, voor het eerst per 1 januari 2018;
- de man op grond van artikel 22 Rv en artikel 843a RV te gebieden om (al) zijn inkomensgegevens te verstrekken van de afgelopen drie jaren, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van de dag dat de man daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-;
- de man te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s).
5.De motivering van de beslissing
- de vrouw heeft een tweede kind van een andere vader waarvoor zij geen alimentatie ontvangt;
- het inkomen van de man is nu hoger dan het gezinsinkomen destijds, hetgeen leidt tot een hogere behoefte van [minderjarige]
- beoefent topsport en heeft huiswerkbegeleiding, hetgeen leidt tot een hogere behoefte van [minderjarige] ;
- de vrouw is (gedeeltelijk; 65-80%) arbeidsongeschikt geraakt.
- in 2016 € 1.798,- per maand bedroeg;
- in 2017 € 1.977,- per maand bedroeg;
- in 2018 € 1.978,- per maand bedroeg;
- per 1 januari 2019 € 1.819,- per maand bedraagt,
- € 258,- per maand in 2016;
- € 335,- per maand in 2017;
- € 325,- per maand in 2018;
- € 226,- per maand per 1 januari 2019.
- € 129,- per maand in 2016;
- € 168,- per maand in 2017;
- € 163,- per maand in 2018;
- € 113,- per maand per 1 januari 2019.
beideondernemingen de laatste definitieve jaarstukken over het verleden (met daarin de balans, de winst- en verliesrekening en toelichting inclusief kasstroomoverzichten, en definitieve belastingaanslagen) had overgelegd, maar ook stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, zoals concept jaarstukken, prognoses, bijvoorbeeld een
juridischevader is van [zoon 2] en derhalve onderhoudsplichtig is jegens hem. Zo heeft de man geen geboorteakte van [zoon 2] overgelegd en vult hij in de belastingaangifte 2017 in dat hij geen kinderen heeft geboren na 1998. Gelet hierop houdt het hof geen rekening met een onderhoudsplicht voor [zoon 2] .
Nu de man niet gehuwd is met zijn partner, staat tevens vast dat hij niet onderhoudsplichtig is ten opzichte van haar zoon [zoon 3] .
- € 129,- + € 1.140,- = € 1.269,- per maand in 2016;
- € 168,- + € 1.140,- = € 1.308,- per maand in 2017;
- € 163,- + € 1.157,- = € 1.320,- per maand in 2018;
- € 113,- + € 1.180,- = € 1.293,- per maand per 1 januari 2019,
draagkracht man / totale draagkracht x behoefte [minderjarige]):
- 1.140 / 1.269 x 530 = € 476,- per maand in 2016;
- 1.140 / 1.308 x 530 = € 462,- per maand in 2017;
- 1.157 / 1.320 x 538 = € 472,- per maand in 2018;
- 1.180 / 1.293 x 549 = € 501,- per maand per 1 januari 2019.
6.De slotsom
7.De beslissing
- € 476,- per maand in de periode van 1 december 2016 tot 1 januari 2017;
- € 462,- per maand in de periode van 1 januari 2017 tot 1 januari 2018;
- € 472,- per maand in de periode van 1 januari 2018 tot 1 januari 2019;
- € 501,- per maand in de periode vanaf 1 januari 2019, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;