ECLI:NL:GHSHE:2019:2036

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
200.255.822_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2018. De moeder, hierna te noemen 'de moeder', heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 11 december 2018 aangevochten, waarin haar gezag over het kind was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: 'de GI') tot voogd was benoemd. De moeder verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en haar gezag te handhaven.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 mei 2019, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.J.J. Kreutzkamp. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI waren ook vertegenwoordigd. De moeder voerde aan dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen en dat er geen sprake is van onomkeerbare problemen die een gezagsbeëindiging rechtvaardigen. De raad en de GI stelden echter dat er grote zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder en de veiligheid van het kind, vooral gezien de problematiek van de vader.

Het hof oordeelde dat het gezag van de moeder terecht was beëindigd, omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukte dat de gezagsbeëindiging niet betekent dat de moeder haar rol als moeder niet kan vervullen. De GI zal de bezoekmomenten tussen de moeder en het kind verder vormgeven. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 juni 2019
Zaaknummer : 200.255.822/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/253587 / FA RK 18-2984
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018 (hierna: [minderjarige] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling: hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 7 maart 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] gehandhaafd moet blijven en de benoeming van de GI tot voogd beëindigd moet worden, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kreutzkamp;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 november 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 13 mei 2019;
  • het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 13 mei 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 3 augustus 2018 is de moeder in de uitoefening van haar gezag over het nog ongeboren kind [achternaam moeder] (nu: [minderjarige] ) geschorst en is de GI belast met de voorlopige voogdij.
3.2.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2018 geboren uit de moeder. [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over [minderjarige] benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken en het is onjuist dat er geen perspectief bestaat dat [minderjarige] binnen afzienbare termijn bij de moeder kan gaan wonen. Bij de moeder is geen sprake van dusdanig forse problematiek dat een gezagsbeëindiging uitgesproken moet worden. De moeder bestrijdt dat zij zelfs basale zaken niet voor elkaar kan krijgen. Zij is teveel vereenzelvigd met de persoon van de vader. De vader zit nog geruime tijd gedetineerd zodat hij geen potentieel gevaar vormt voor de veiligheid van [minderjarige] . De moeder is thans en in de toekomst in staat om met hulp voor [minderjarige] te zorgen en hem voldoende veiligheid en stabiliteit te bieden. Doordat [minderjarige] direct na zijn geboorte in een pleeggezin is geplaatst, heeft de moeder niet de kans gekregen om te laten zien dat zij dit kan. De moeder verdient die kans en als dan blijkt dat het niet gaat, kan alsnog om een gezagsbeëindiging worden verzocht.
Een gezagsbeëindiging is een buitenproportionele maatregel gelet op artikel 8 EVRM. Er kan ook worden gekozen voor de minder verstrekkende maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
3.6.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
Er heeft een uitgebreid raadsonderzoek plaatsgevonden en zowel ten aanzien van de situatie van de moeder, de vader als van de ouders samen bestaan grote zorgen, onder andere over de manier waarop de ouders hun leven hebben ingericht en de grote afhankelijkheid van hulpverlening. Uit niets blijkt dat te verwachten is dat de moeder de zorgen die er zijn, op welk punt dan ook, kan opheffen. Door haar beperking is de moeder niet in staat zelfstandig, of in combinatie met de vader, zorg te dragen voor [minderjarige] en zijn veiligheid te waarborgen. Van een thuisplaatsing kan geen sprake zijn. Hierdoor zouden de maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing meebrengen dat voor iedere handeling waarmee de moeder het niet eens is, vervangende toestemming moet worden gevraagd en dat is niet in het belang van [minderjarige] . Wel moet gekeken worden hoe de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] vormgegeven gaan worden. De moeder blijft wel de moeder.
3.7.
De GI brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
[minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte in hetzelfde perspectiefbiedende pleeggezin en het gaat heel goed met hem. Hij heeft contact met de moeder, een tante moederszijde, oma moederszijde en opa en oma vaderszijde.
De moeder is tijdens de bezoekmomenten meer contact met [minderjarige] gaan maken en zij troost hem ook. Het lukt de moeder om [minderjarige] met hulp een fruithapje te geven of zijn luier te verschonen. Dit is echter de enige groei die de moeder laat zien. De moeder doet steeds hetzelfde met [minderjarige] . Er is weinig sprake van diepgang en de moeder informeert niet naar de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder is niet in staat [minderjarige] zelfstandig of met hulp op te voeden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen worden beëindigd indien het gezag is geschorst en voldaan is aan lid 1. Op grond van artikel 1:266 lid 1 BW kan het gezag beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Vaststaat dat bij beschikking van 3 augustus 2018 het gezag van de moeder over het nog ongeboren kind [achternaam moeder] (thans: [minderjarige] ) is geschorst.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, bevestigt dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige] te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. Het lukt de moeder niet om zelfstandig een huishouden te voeren. Zij wordt begeleid in hoe zij moet opruimen, hoe laat zij moet opstaan en naar haar werk moet gaan, zo heeft de moeder ter zitting verklaard. Tijdens de bezoekmomenten maakt de moeder contact met [minderjarige] . Ook kan zij een aantal praktische handelingen verrichten, zoals het geven van een fruithapje en het verschonen van een luier, maar dit gebeurt wel op initiatief van de aanwezige begeleiding. Verder laat de moeder tijdens de contactmomenten onvoldoende groei in haar opvoedcapaciteiten zien.
Daarbij overweegt het hof dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij nog altijd een relatie heeft met de vader van [minderjarige] en dat zij niet van plan is deze relatie te beëindigen. Uit het raadsrapport blijkt dat de vader in 2017 door [naam] is gediagnosticeerd met een pedofiele stoornis, met een autismespectrum stoornis en een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. Daarnaast is hij verschillende malen strafrechtelijk veroordeeld voor zedendelicten (het in het bezit hebben van kinderporno). Met de raad onderschrijft het hof de hierdoor aanwezige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in relatie tot de vader. Op dit moment is niet duidelijk waar de vader verblijft, of hij in detentie dan wel tbs zit en of en wanneer de vader in beeld zou kunnen komen om zijn opvoedersrol te vervullen. Naar het oordeel van het hof dient het aanwezige veiligheidsrisico dat [minderjarige] loopt te worden uitgesloten.
3.8.4.
Wat de verwijzing van de moeder naar het EVRM betreft, overweegt het hof dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, inperking toestaat indien noodzakelijk en voor zover daarin bij wet is voorzien. Zoals uit voorgaande kan worden opgemaakt, is aan beide voorwaarden voldaan.
3.8.5.
De moeder heeft haar verzoek om een natuurlijk persoon tot voogd te benoemen ter zitting ingetrokken, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft.
3.8.6.
Het hof merkt hierbij nog op dat de gezagsbeëindigende maatregel uitdrukkelijk niet betekent dat de moeder haar moederrol niet langer zou kunnen vervullen. Met de raad acht het hof het dan ook van belang dat door de GI wordt bekeken hoe aan de bezoekmomenten van de moeder met [minderjarige] verder vorm wordt gegeven.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.10.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 december 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten aldus, dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.L.F.J. Schyns en is op 6 juni 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.