ECLI:NL:GHSHE:2019:2035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
20-001438-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 26 april 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1960, werd beschuldigd van zware mishandeling van het slachtoffer, die op 18 augustus 2016 in 's-Hertogenbosch met een kandelaar was geslagen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken van poging tot doodslag maar wel was veroordeeld voor zware mishandeling. Het hof heeft het hoger beroep van de officier van justitie ontvankelijk verklaard, maar het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak van het eerste feit niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem meermalen met een kandelaar te slaan. De verklaringen van getuigen en het DNA-onderzoek op de kandelaar hebben bijgedragen aan de bewezenverklaring. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 4.927,00, bestaande uit immateriële en materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het letsel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001438-17
Uitspraak : 28 mei 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-865117-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en het onder 2 primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [naam] , zal worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en gelet hierop verzocht de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de daarvan opgemaakte akte d.d. 4 mei 2017 heeft de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Bij schriftuur d.d. 17 mei 2017 heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Het hof is van oordeel dat het door officier van justitie ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank ter zake van het onder 1 ten laste gelegde,
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zijdens het openbaar ministerie in zoverre tegen het vonnis van de rechtbank geen schriftuur houdende grieven is ingediend noch mondeling bezwaren zijn opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de zaak in zoverre desalniettemin onderzocht dient te worden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te ’s-Hertogenbosch (in de woning [straatnaam] aldaar) aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een onderbeenbreuk en/of linkerenkelbreuk en/of bovenkaakbreuk en/of meerdere ribbreuken, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een kandelaar, in elk geval een hard en/of scherp en/of zwaar voorwerp, te slaan en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op krachtige wijze te slaan en/of te stoten en/of te stompen en/of te schoppen;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te ’s-Hertogenbosch (in de woning [straatnaam] aldaar) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, met kracht met een kandelaar, in elk geval een hard en/of scherp en/of zwaar
voorwerp, heeft geslagen en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht heeft gestompt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair:
hij op 18 augustus 2016 te 's-Hertogenbosch (in de woning [straatnaam] aldaar) aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met een kandelaar te slaan
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]

1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 augustus 2016, met fotobijlage (dossierpagina’s 39-44), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

(p. 39)
Op 18 augustus 2016 omstreeks 17:38 uur kwamen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , naar aanleiding van een melding bij de ambulancedienst van traumatisch letsel, in de woning aan [straatnaam] te ’s-Hertogenbosch, ter plaatse.
De bewoner van de woning op [straatnaam] , [getuige] , deelde ons mee dat hij de ambulance had gebeld. Hij verklaarde dat zijn vriend in de woonkamer op de bank lag. Wij zagen op de bank een man liggen, gekleed alleen in een spijkerbroek, die zich identificeerde als [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1970. De man kreunde van de pijn. Wij zagen dat de man zwaar lichamelijk letsel had. De man had meerdere snijwonden in zijn armen, romp en gezicht. Wij hebben foto’s gemaakt van de man en aan dit proces-verbaal gevoegd.
(…)
Hij verklaarde dat [bijnaam] hem dit had aangedaan, en dat hij daarmee [verdachte] bedoelde.
(p. 40)
Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen in de woning op meerdere plaatsen rode spatten en vegen op de grond en op diverse meubelstukken. Wij vermoeden dat het bloed betrof.
Bij ons, verbalisanten, is het ambtshalve bekend dat met [bijnaam] wordt bedoeld: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1960.
Ik, [verbalisant 2] , hoorde [getuige] verklaren:
Afgelopen avond kwamen [slachtoffer] en [verdachte] naar mijn woning toe. (…) Rond 04.00 uur ben ik boven gaan slapen. [verdachte] en [slachtoffer] bleven beneden in de woning.
(…) Omstreeks 07:00 uur werd ik wakker. (…) Ik zag dat [slachtoffer] uit het raam hing en naar beneden viel. [verdachte] en ik zijn naar beneden gelopen. Ik zag dat [verdachte] naar buiten toe ging en [slachtoffer] over de grond mee naar binnen sleurde. Ik zag vervolgens dat [verdachte] een kandelaar pakte en met kracht op het bovenlichaam van [slachtoffer] in begon te slaan. Dit heeft hij meerdere keren gedaan.
(p. 41)
Wij, verbalisanten, zagen dat [slachtoffer] meerdere verwondingen aan zijn rechterarm had en dat zijn gezicht opgezwollen was. De verwondingen op zijn rechterarm leken op sneden van een mes. Op zijn borst zagen wij nog meer verwondingen die leken op messteken.
Door [getuige] werd in de woonkamer de kandelaar aangewezen, waarmee [verdachte] had geslagen (hof: foto onderaan dossierpagina 43).
(…)
Omstreeks 17:42 uur kwam de ambulancedienst ter plaatse die [slachtoffer] voor behandeling van zijn verwondingen naar het ziekenhuis heeft overgebracht.

2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 augustus 2016 om 20.28 uur (dossierpagina’s 45-49), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] :

(p. 47)
[slachtoffer] was een beetje bij kennis. [verdachte] was nog steeds kwaad op [slachtoffer] en ik zag dat [verdachte] met een kandelaar [slachtoffer] zeker 6 keer op zijn armen heeft geslagen.

3. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 augustus 2016 (dossierpagina’s 56-62), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] , afgelegd in het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s- Hertogenbosch:

(p. 56)
Ik doe aangifte van poging doodslag en zware mishandeling.
Op 17 augustus 2016 zijn [bijnaam] , hiermee bedoel ik [verdachte] , en ik bij [getuige] , aan [straatnaam] te
’s-Hertogenbosch, aangekomen.
(p. 57)
Alleen [getuige] , [verdachte] en ik waren in de woning aanwezig. (p. 57/58)
Ik weet zeker dat [verdachte] mij dit heeft aangedaan omdat elke keer als ik pijn had, keek ik en zag ik hem. (…) Hij sloeg mij. (…) Hij had een soort kandelaar in zijn handen waar hij mee sloeg, iets scherps. (…) Dat is wat mij bijstaat. Hij raakte mijn armen.
(…) Mijn pezen waren afgescheurd. (…) Ik ben vannacht geopereerd.

4. Het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 13 april 2017, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:

In de nacht van 17 augustus 2017 op 18 augustus 2017 was ik in de woning van [getuige] samen met [slachtoffer] .

5. Een medische verklaring d.d. 19 augustus 2016, opgemaakt en ondertekend door een arts, werkzaam bij het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch (dossierpagina 63):

Op 18 augustus 2016 is de heer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1970, onderzocht waarbij het volgende uitwendige letsel is waargenomen:
Letsel onderarm spieren rechts.

6. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, (losse bijlage) van de Politie Eenheid Oost-Brabant, proces-verbaalnummer PL2100-2016185760-31, op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend d.d. 21 januari 2017 door brigadier van politie [naam verbalisant] , voor zover inhoudende als diens verklaring:

Ik, verbalisant, heb de foto’s die op 18 augustus 2016 door de surveillance-eenheid zijn gemaakt van het letsel van aangever [slachtoffer] alsmede zijn medisch dossier, ontvangen van het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch, overgedragen aan forensisch arts [naam] , die het letsel op de foto’s (bijlage 1) en het medisch dossier (bijlage 2) heeft beschreven:
Bijlage 1: Scheurverwondingen aan de rechterbovenarm en rechteronderarm.
Bijlage 2: In het ziekenhuis is door medisch onderzoek het volgende lichamelijk letsel geconstateerd:
Meerdere diepe scheurverwondingen over het gehele lichaam, waarvan de wond in de rechteronderarm op de operatiekamer nader zal worden onderzocht op verdenking van een strekpeesletsel.
Op 10 december 2016 heeft de forensisch arts [naam] , [slachtoffer] onderzocht en het volgende geconstateerd:
Bijlage 3:
opname 7: wondlitteken op de rechterbovenarm circa 8 cm groot.
opname 8: wondlitteken op het bovengedeelte van de rechteronderarm circa 6 cm groot.
opname 9: wondlitteken op het bovengedeelte van de rechteronderarm en rechter elleboog circa 6 cm groot.
opname 10: wondlitteken bovengedeelte van de rechterarm circa 6 cm groot.
opname 11: wondlitteken middengedeelte van de rechteronderarm circa 5 cm groot.
opname 12: wondlitteken aan de buigzijde van het middengedeelte van de rechteronderarm circa 4 cm groot.

7. Een schriftelijk stuk inhoudende medische informatie verzonden aan mr. S. van Schaik d.d. 10 april 2017, prod. 1 pagina 6, gevoegd bij het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] d.d. 11 april 2017, inhoudende:

Mededeling van chirurg [naam] aan huisarts [naam] op 19 augustus 2016:
patiënt [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1970, werd op 18 augustus 2016 geopereerd in verband met een wond aan de onderarm rechts. Operatie: herstel spiercompartiment dorsum onderarm rechts.

8. Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 31 augustus 2016, met fotomap (dossierpagina’s 73-93), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [naam] en [naam] :

(p. 73)
Op 18 augustus 2016 werd door ons, verbalisanten, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een woning aan [straatnaam] te ’s-Hertogenbosch.
(p. 74)
Wij zagen op de eerste trede van de trap naar de eerste verdieping een chroomkleurige kandelaar liggen. Wij zagen dat de kandelaar aan de onderzijde, bij de voet, beschadigd was en dat er zowel op de voet als op het staande gedeelte sporen van bloed aanwezig waren. De kandelaar werd door ons veiliggesteld en voorzien van SIN AAJH5414NL

9. Het NFI-rapport betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, met bijlagen, d.d. 12 januari 2017, zaaknummer 2016.12.14.021, opgesteld door forensische deskundige [naam] , inhoudende:

Kandelaar AAJH5414NL
Bloed
Op de kandelaar zijn op diverse plaatsen bloedsporen aangetroffen. Een selectie van drie bloedsporen is bemonsterd (waarvan de specifieke plaatsen op de fotobijlage zijn aangegeven) en als AAJH5414NL #04, #05 en #06 veiliggesteld voor een
DNA-onderzoek.
Biologische contactsporen
De kandelaar is in drie delen bemonsterd (waarvan de specifieke plaatsen op de fotobijlage zijn aangegeven) gericht op het verzamelen van celmateriaal van degene(n) die de kandelaar heeft (hebben) gehanteerd. De bemonsteringen zijn als AAJH5414Nl# 01, # 02 en #03 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Van het referentiemonster wangslijmvlies [nummer] ) van [getuige] is een DNA- profiel verkregen. Dit DNA-profiel en de DNA-profielen [verdachte] [nummer] en [slachtoffer] [nummer] zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Het celmateriaal c.q. bloed in de bemonsteringen met SIN AAJH5414NL#01 en SIN AAJH5414NL#04 bevatten een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waarbij het afgeleid DNA-hoofdprofiel met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] .
Het bloed in de bemonstering met SIN AAJH5414NL#05 bevat een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waarbij het afgeleid DNA-profiel met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte, en DNA-nevenkenmerken van [slachtoffer]
Het bloed in de bemonstering met SIN AAJH5414NL#06 bevat een DNA-profiel van een man dat, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard, overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de aan verdachte ten laste gelegde (poging tot) zware mishandeling; niet kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte, die het feit heeft ontkend, aangever [slachtoffer] met een kandelaar heeft geslagen en voorts dat daardoor het in de tenlastelegging genoemde letsel is veroorzaakt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] en [getuige] wisselend en onderling tegenstijdig hebben verklaard en dat hun verklaringen als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig ter zijde dienen te worden geschoven.
Het feit dat DNA van verdachte op de kandelaar is aangetroffen vormt niet het bewijs dat verdachte met de kandelaar heeft geslagen. Dat er geen sporen van [getuige] op de kandelaar zijn aangetroffen rechtvaardigt, aldus de raadsman, bovendien niet de conclusie dat [getuige] de kandelaar niet in handen heeft gehad om daarmee te slaan, nu uit het dossier blijkt dat er vóór inbeslagname van de kandelaar in de woning is schoongemaakt.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende stukken stelt het hof vast dat verdachte en aangever [slachtoffer] zich in de nacht van 17 op 18 augustus 2016 samen met [getuige] in diens woning aan [straatnaam] te ’s-Hertogenbosch bevonden. Niet is gebleken dat er nog andere personen in de woning aanwezig waren. Op enig moment die nacht is aangever [slachtoffer] via het raam op de bovenverdieping met zijn hoofd naar beneden op straat beland.
Voor hetgeen daarna is gebeurd gaat het hof uit van hetgeen [getuige] op 18 augustus 2016 heeft verklaard toen de politie bij hem ter plaatse is gekomen, hetgeen hij diezelfde avond op het politiebureau heeft herhaald (dossierpagina 47), en de verklaring van aangever [slachtoffer] , afgelegd op 18 augustus 2016 toen de politie bij [getuige] thuis ter plaatse kwam en in het ziekenhuis op 19 augustus 2016. Deze verklaringen zijn door betrokkenen kort na het incident afgelegd en komen met elkaar overeen. Dat aangever en [getuige] later anders verklaren, waarbij [getuige] zijn eerdere beschuldigingen richting verdachte afzwakt, doet aan de betrouwbaarheid van deze eerste verklaringen niet af.
De verklaringen van [getuige] en [slachtoffer] , inhoudende dat [slachtoffer] is geslagen met een kandelaar passen ook bij het verkregen DNA-bewijs. Hieruit blijkt immers dat de bemonstering (AAJH5414NL#06) van het op de onderkant van de kandelaar aangetroffen bloed, een DNA-profiel bevat dat met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard overeenkomt met het DNA van [slachtoffer] .
Voorts heeft het DNA-onderzoek van de bemonstering van het op het staande deel van kandelaar aangetroffen bloed (AAJH5414NL#05), een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen opgeleverd, waarbij een match wordt gevonden met het DNA-profiel van verdachte (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard) en het DNA-nevenkenmerken van [slachtoffer] bevat.
In de bemonsteringen van het op de kandelaar aangetroffen bloed c.q. celmateriaal is evenwel geen dna-materiaal van [getuige] aangetroffen. Indien, zoals verdachte verklaart, niet hij maar [getuige] het is geweest die herhaalde malen het slachtoffer met de kandelaar heeft geslagen, zou het juist in de rede hebben gelegen dat DNA-materiaal van [getuige] op de kandelaar zou zijn aangetroffen wat dus niet het geval is.
De stelling van de raadsman dat de afwezigheid van sporen van [getuige] op de kandelaar verklaard kan worden door mogelijke schoonmaak, treft naar het oordeel van het hof geen doel, nu het niet mogelijk is om dit voorwerp selectief schoon te maken.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof is met de rechtbank en de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre het specifiek in de tenlastelegging genoemde letsel, bestaande uit diverse botbreuken, is veroorzaakt door het slaan met een kandelaar op de armen van [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof is echter wel voldoende komen vast te staan dat het meermalen slaan met een kandelaar op de armen van [slachtoffer] bij hem zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, bestaande uit meerdere scheurwonden in de rechterarm van [slachtoffer] , waarna het spiercompartiment aan de onderarm operatief hersteld is moeten worden. De verwondingen hebben geresulteerd in een aantal forse en blijvende littekens. Dat dit letsel niet expliciet is genoemd in de tenlastelegging staat een bewezenverklaring van het ten laste gelegde niet in de weg, nu het begrip “zwaar lichamelijk letsel” feitelijk van aard is.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij onder meer gelet op de omstandigheid dat de verdachte, zo blijkt uit hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 maart 2019 reeds eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld (vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 7 februari 2013, parketnummer 01-810121-12).
Het hof rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat hij het slachtoffer dat kort voor de mishandeling uit het raam was gevallen, nauwelijks bij kennis was en niet in staat was zich te verweren, met een chromen kandelaar op zijn armen heeft geslagen en het slachtoffer vervolgens in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Het slachtoffer heeft door het bewezen verklaarde handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel opgelopen waaraan hij blijvend zichtbare littekens heeft overgehouden en het slachtoffer ondervindt tot op heden nog psychische problemen van de mishandeling.
Gelet op de voorgaande omstandigheden acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.927,00 en bestaat uit een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schade, € 427,00 aan materiële schade (ziekenhuiskosten en kosten van bereddering). De benadeelde partij vordert voorts € 4,26 proceskosten.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Het hof acht de vordering voldoende onderbouwd. Ten aanzien van het gevorderde smartengeld overweegt het hof dat, gezien het door verdachte toegebrachte letsel, de omstandigheden waaronder het letsel is toegebracht, het feit dat verdachte de benadeelde partij in hulpeloze toestand heeft achter gelaten en het leed dat de benadeelde partij is aangedaan, het gevorderde bedrag een billijke vergoeding is.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten in verband met de aanwezigheid op de zitting van 13 april 2017 ad € 4,26 overweegt het hof als volgt. Nu de benadeelde partij een gemachtigde (advocaat mr. Van Schaik) had, die namens hem het woord voerde, zijn de gevorderde reiskosten geen proceskosten. Deze kosten zouden eventueel nog kunnen worden beschouwd als kosten ter voorkoming van verdere schade als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek. Nu echter uit het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank van 13 april 2017 blijkt dat de benadeelde partij toen zelf niet is verschenen, komen deze kosten niet als onderdeel van een schadevergoeding in aanmerking. Tijdens de behandeling van onderhavige zaak ter terechtzitting bij het gerechtshof op 14 april jongstleden, was de benadeelde partij weliswaar aanwezig, maar werd hij door DV&O vervoerd nu hij gedetineerd was en heeft hij geen kosten gemaakt.
Het hof zal de gevorderde reiskosten ad € 4,26 dan ook afwijzen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 4.927,00, bestaande uit € 4.500,00 immateriële schade en € 427,00 materiële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.927,00 (vierduizend negenhonderdzevenentwintig euro) bestaande uit € 427,00 (vierhonderdzevenentwintig euro) aan materiële schade en € 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.927,00 (vierduizend negenhonderdzevenentwintig euro) bestaande uit
€ 427,00 (vierhonderdzevenentwintig euro) aan materiële schade en € 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
59 (negenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 28 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Riemens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar pagina’s van het Eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, onderzoeksnummer OB1RO16090, sluitingsdatum 2 oktober 2016, bestaande uit door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 112).