ECLI:NL:GHSHE:2019:2028

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.252.801_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en loondoorbetaling bij projectclausule

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een project. De werkgever heeft bij brief meegedeeld dat het project eindigt, wat volgens hem ook de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met zich meebrengt. De werknemer heeft echter loondoorbetaling gevorderd. Het hof heeft veronderstellenderwijs aangenomen dat de projectclausule niet rechtsgeldig is, omdat de einddatum niet objectief bepaalbaar is. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd, maar voor onbepaalde tijd geldt.

Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de werknemer de brief van de werkgever als een opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft moeten opvatten. De werknemer had de mogelijkheid om tegen deze opzegging te ageren door een verzoekschrift in te dienen, maar heeft dit niet gedaan binnen de vervaltermijn. Hierdoor is de opzegging onaantastbaar geworden en is de vordering van de werknemer niet toewijsbaar.

Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van de appellante en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 4 juni 2019 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Team Handelsrecht, en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.252.801/01
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Rubberg te Echt, gemeente Echt-Susteren,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.R. Köhne te Voorburg,
als vervolg op de door het hof gegeven rolbeslissing van 5 maart 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 6266122\ CV EXPL 17-7722 gewezen vonnis van 13 september 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 5 maart 2019;
  • de akte na rolbeslissing van appellante met producties;
  • de antwoordakte van geïntimeerde sub 2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

6.1.
In de rolbeslissing van 5 maart 2019 is appellante in de gelegenheid gesteld een ambtsedige verklaring in het geding te brengen van de gerechtsdeurwaarder die het exploot van dagvaarding in hoger beroep aan geïntimeerde sub 2 heeft betekend, waarin deze verklaart dat en op welke datum die betekening heeft plaatsgevonden. Bij haar akte na rolbeslissing heeft appellante een verklaring van de gerechtsdeurwaarder in het geding gebracht waaruit volgens haar blijkt dat de dagvaarding in hoger beroep op 10 december 2018 aan geïntimeerde sub 2 is betekend. Geïntimeerde sub 2 heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
6.2.
Gezien de op ambtseed opgemaakte verklaring van [gerechtsdeurwaarder] , gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, van 13 maart 2019 en de daarbij gevoegde stukken is het hof van oordeel dat thans vast staat dat de dagvaarding in hoger beroep op 10 december 2018, derhalve tijdig, aan geïntimeerde sub 2 is betekend. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven.
6.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 juli 2019 voor memorie van grieven aan de zijde van appellante;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en E.H. Schulten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2019.
griffier rolraadsheer