Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[de vennootschap] ,
[de V.O.F.] ,
[appellant 3] ,
/wonende te [vestigings c.q. woonplaats] ,
4.[oesterhandel de V.O.F.] ,
[appellant 5] ,
[appellant 6] ,
1.[geintimeerde 1] ,
[geintimeerde 2] ,
[oesterkweek 1] Oesterkweek B.V.,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 25 april 2017;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 7 september 2017, waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
- de memorie van grieven van appellanten 1-3 van 21 november 2017 met producties;
- de memorie van grieven van appellanten 4-6 van 21 november 2017;
- de memorie van antwoord van geïntimeerden van 20 februari 2018.
6.De verdere beoordeling
mutatis mutandishetzelfde met betrekking tot de verplichting tot instructie van [geintimeerde 1] . Zoals [geintimeerde 1] , [geintimeerde 2] en [handelsnaam] in hun memorie van antwoord terecht hebben aangevoerd gaat het er hierbij niet om de kans op een overstroming wanneer de sluis niet (op tijd) wordt gesloten, maar op de kans dat het afsluitingsmechanisme niet zou functioneren. Bij dit laatste gaat het erom of het haperen van het afsluitingsmechanisme voorzienbaar was, met andere woorden: of dit onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze te verwachten was.
automatisch afsluitenvan de sluis een probleem zou opleveren. Gesteld noch gebleken is dat iets dergelijks bij die storing naar voren is gekomen. Evenmin is komen vast te staan dat het mechanisme van de sluis op enig ander moment storingen heeft vertoond. In globale zin is dit door [de vennootschap] , [de V.O.F.] en [oesterhandel de V.O.F.] wel gesteld, maar concrete gegevens zijn hierover door hen niet te berde gebracht. Problemen met de sluis dateren van vóór het aanbrengen van de automatische afsluiting in de jaren negentig en zijn daarvoor ook juist de aanleiding geweest. Uit de verklaringen die de verschillende betrokkenen hebben afgelegd, onder meer bij gelegenheid van de getuigenverhoren in eerste aanleg, valt af te leiden dat men in die periode vanwege een overstroming het afsluiten van de sluis uit voorzorg controleerde en dat de toen ontwikkelde gewoonte bij een aantal van hen ook nadien is blijven bestaan. Van een objectieve noodzaak daartoe in de periode na het aanbrengen van de automatische afsluiting is uit die verklaringen niet gebleken. Voor zover [de vennootschap] , [de V.O.F.] en [oesterhandel de V.O.F.] ingang willen doen vinden dat alle technische installaties storingen kunnen vertonen en dat reeds daarom ook dit stukje techniek steeds in de gaten gehouden moest worden, gaat het hof daarin niet mee. Het mechanisme is bedoeld om ervoor te zorgen dat ook zonder menselijk handelen de sluis tijdig wordt afgesloten. Zonder concrete aanleiding, bijvoorbeeld gebleken of voorzienbare storingsgevoeligheid, is er geen reden om op voorhand uit te gaan van het optreden van storingen en kan niet worden gezegd dat de zorgvuldigheid vereist dat wordt gecontroleerd of de automatische afsluiting wel heeft plaatsgevonden. Alles bij elkaar blijkt naar het oordeel van het hof uit de feitelijke omstandigheden van het geval dat [geintimeerde 1] , [geintimeerde 2] en [handelsnaam] erop mochten vertrouwen dat het afsluitingsmechanisme van de sluis normaal zou functioneren, zodat niet wordt toegekomen aan beoordeling van de mate waarin veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk waren of de ernst van de gevolgen en niet gezegd kan worden dat zij door het nalaten van controle of het instrueren daartoe jegens [de vennootschap] , [de V.O.F.] en [oesterhandel de V.O.F.] onrechtmatig hebben gehandeld.