ECLI:NL:GHSHE:2019:2021

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.207.897_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over uitvoering opdracht tot vervanging plat dak met vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer, [appellant], en een opdrachtgever, [geïntimeerde 1], over de uitvoering van een opdracht tot het renoveren van een dak. De aannemer had op 6 september 2015 een offerte uitgebracht voor de werkzaamheden, maar de uitvoering verliep niet naar wens. Op 3 maart 2016 heeft [geïntimeerde 1] de overeenkomst opgezegd, omdat de aannemer zich niet aan de afspraken hield. Hierop heeft [geïntimeerde 1] een procedure aangespannen tegen [appellant] voor ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [geïntimeerde 1] toegewezen.

[Appellant] is in hoger beroep gegaan, maar tijdens de procedure is er een vaststellingsovereenkomst gesloten op 3 mei 2017, waarin partijen overeenkwamen dat de rechtsverhouding tussen hen uitsluitend zou worden beheerst door deze overeenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van [appellant] niet ontvankelijk zijn, omdat deze zijn achterhaald door de vaststellingsovereenkomst. Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelt hem in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof is gedaan op 4 juni 2019, waarbij het hof de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] heeft begroot op € 759,= aan salaris advocaat, en deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.207.897/01
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
[appellant]
handelend onder de naam
Bouwservice [bouwservice],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. C.G.M. Schuman te Sittard,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder in mannelijk enkelvoud: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. R.P.H.W. Haas te Heerlen,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 21 maart 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer/rolnummer 5198126 CV EXPL 16-6273 tussen partijen gewezen vonnis van 23 november 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 21 maart 2017;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 3 mei 2017;
- de memorie van grieven van [appellant] van 17 oktober 2017 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] van 2 januari 2018 met producties;
- de akte van [appellant] van 27 februari 2018 met producties.
[geïntimeerde 1] heeft geen antwoordakte genomen. Het hof heeft vervolgens uitspraak bepaald.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken vermeld in het tussenarrest van 21 maart 2017 en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

6.1
Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende. [appellant] is aannemer. Hij heeft op 6 september 2015 aan [geïntimeerde 1] een offerte uitgebracht voor het renoveren van een deel van het dak van de woning van [geïntimeerde 1] . De offerte betrof een bedrag van € 7.777,81 inclusief btw aan materiaal en € 3.180,= inclusief btw aan manuren, in totaal € 10.957,81 inclusief btw. Op basis hiervan is [appellant] op 8 oktober 2015 met de werkzaamheden begonnen. De werkzaamheden zijn niet voortvarend verlopen. Daarover is tussen partijen geregeld gecommuniceerd, met name via whatsapp-berichten waarin [geïntimeerde 1] aandrong op afronding van de werkzaamheden. Bij brief van 3 maart 2016 heeft [geïntimeerde 1] de overeenkomst met [appellant] opgezegd met als reden dat [appellant] zich al maandenlang niet aan de afspraken hield. Verder vermeldde [geïntimeerde 1] hierin dat hij een ander bedrijf had ingeschakeld voor het werk aan het dak en dat hij terugbetaling van het door hem betaalde bedrag en teruggave van de huissleutel verlangde.
6.2
Bij dagvaarding van 20 juni 2016 heeft [geïntimeerde 1] de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [geïntimeerde 1] dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de verbintenissen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Op grond daarvan vordert [geïntimeerde 1] in conventie, samengevat, ontbinding van de overeenkomst en veroordeling van [appellant] tot betaling van € 4.914,19 voor het herstel en het afmaken van het dak en van € 3.600,= voor schade de binnenkant van de woning (lekkages), vermeerderd met de wettelijke rente, en veroordeling van [appellant] tot teruggave van de huissleutel, op verbeurte van een dwangsom.
6.3
[appellant] heeft de vorderingen van [geïntimeerde 1] bestreden. Volgens hem heeft de uitvoering van de werkzaamheden vertraging opgelopen door omstandigheden die niet voor zijn rekening komen, maar voor rekening van de opdrachtgever. Dat de werkzaamheden niet zijn voltooid is het gevolg van de opzegging door [geïntimeerde 1] , aldus [appellant] .
In reconventie vorderde [appellant] teruggave van een aantal materialen die bij [geïntimeerde 1] zijn achtergebleven. [geïntimeerde 1] heeft zich daartoe bereid getoond.
6.4
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bepaald, die op 27 oktober 2016 heeft plaatsgevonden. Aan het proces-verbaal hiervan is een door beide partijen ondertekend exemplaar van de offerte van 6 september 2015 gehecht.
Bij eindvonnis van 23 november 2016 heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [geïntimeerde 1] geheel toegewezen (met matiging en maximering van de dwangsom), met veroordeling van [appellant] in de proceskosten met de wettelijke rente en nakosten.
In reconventie heeft de kantonrechter [geïntimeerde 1] veroordeeld tot afgifte van een steigertje, een kruiwagen, een tweedelige ladder, een zeil, een gasfles en een bezem, met compensatie van de proceskosten in reconventie. De reconventionele vordering van [appellant] is in dit hoger beroep verder niet aan de orde.
6.5
Nadat [appellant] van dit eindvonnis in hoger beroep was gekomen, heeft het hof bij tussenarrest van 21 maart 2017 een comparitie van partijen bepaald. In het proces-verbaal van deze comparitie is de volgende regeling opgenomen:
“Partijen verklaren dat zij ter beëindiging van hun geschil en van deze procedure het volgende zijn overeengekomen:
  • Partij [appellant] zal de werkzaamheden aan het dak van de woning van partij [geïntimeerde 1] afronden overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraak op basis van de offerte van 6 september 2015.
  • In onderling overleg zal door partijen een planning worden gemaakt met betrekking tot de afronding van de werkzaamheden.
  • De werkzaamheden zullen zijn afgerond uiterlijk op 1 augustus 2017.
  • Voorafgaand aan en na afloop van de werkzaamheden zal het dak van de woning door twee deskundigen worden bekeken, waarbij iedere partij een deskundige zal aanwijzen. Partij [geïntimeerde 1] dal daartoe [dakbedekkingen] Dakbedekkingen benaderen. Partij [appellant] zal zich nog beraden over de door hem te benaderen deskundige.
  • Het bedrag van € 2000,= dat door partij [appellant] ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter te Maastricht d.d. 23 november 2016 aan gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] is betaald, zal onder aftrek van de kosten van de gerechtsdeurwaarder bij helften tussen partijen worden verdeeld, waarbij partijen er vanuit gaan dat de kosten van de deurwaarder niet meer bedragen dan € 500,=.
  • Partij [geïntimeerde 1] zal per ommegaande opdracht geven aan gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] om de executie van het vonnis van de kantonrechter te Maastricht d.d. 23 november 2016 te staken, zodat dus geen betalingen meer bij partij [appellant] zullen worden geïncasseerd.
  • Indien en voor zover dat technisch mogelijk is voor partij [geïntimeerde 1] , zal partij [geïntimeerde 1] recensies over partij [appellant] op een klussite van die site verwijderen en verwijderd houden.
  • Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande over en weer finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure van elkaar hebben gevorderd.
  • Partijen komen voorts overeen dat zij ieder de eigen kosten zullen dragen.
  • De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 8 augustus 2017 en indien bovenstaande afspraken dan zijn uitgevoerd, zullen zij meewerken aan royement van deze procedure.
Aldus overeengekomen, voorgelezen en ondertekend op heden, woensdag 3 mei 2017.”
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is, gezien het daarop geplaatste stempel ‘In naam van de koning’, in executoriale vorm uitgegeven.
6.6
De zaak is daarna naar de rol verwezen voor uitlaten partijen (royement c.q. voortzetting procedure). [geïntimeerde 1] heeft daarop laten weten geen royement maar voortzetting van de procedure te wensen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van 23 november 2016 en geconcludeerd tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde 1] in conventie, met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de kosten van beide instanties, met de wettelijke rente en nakosten.
6.7
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde 1] zich primair op het standpunt gesteld dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn grieven omdat deze achterhaald zijn door de vaststellingsovereenkomst van 3 mei 2017. Volgens [geïntimeerde 1] dient [appellant] zijn verbintenissen uit deze overeenkomst alsnog na te komen, ook al is de daarin opgenomen termijn van 1 augustus 2017 inmiddels verstreken. Subsidiair heeft [geïntimeerde 1] de grieven van [appellant] bestreden. Het primaire betoog van [geïntimeerde 1] heeft [appellant] bij akte bestreden: volgens hem waren de werkzaamheden vrijwel uitgevoerd, maar wenste [geïntimeerde 1] meer werkzaamheden dan waartoe [appellant] zich bij overeenkomst van 6 september 2015 heeft verplicht en lag het aan het optreden van [geïntimeerde 1] zelf dat de afgesproken werkzaamheden niet tijdig konden worden afgerond.
6.8
Naar het oordeel van het hof dient het primaire standpunt van [geïntimeerde 1] om de hierna volgende redenen gevolgd te worden. Artikel 24 Rv schrijft voor dat de rechter de zaak onderzoekt en beslist op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering of verweer ten gronde hebben gelegd. Uit de verklaring van partijen ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep dat zij hun (eerst aan de kantonrechter en daarna aan het hof voorgelegde) geschillen beëindigen door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst kan niet anders worden afgeleid dan dat zij niet langer meer een beslissing van de rechter vragen in hun geschil. Partijen zijn immers overeengekomen dat de rechtsverhouding tussen hen, ten aanzien van de oorspronkelijke vorderingen van [geïntimeerde 1] die in dit hoger beroep aan de orde zijn, uitsluitend zal worden beheerst door de vaststellingsovereenkomst waarin niet is voorzien in de mogelijkheid om alsnog het debat daarover te heropenen. Het hof moet zich hieraan houden en kan niet later op eenzijdig verzoek van een van partijen, in dit geval [appellant] , onder passering van die vaststellingsovereenkomst, alsnog een beslissing op de oorspronkelijke vorderingen geven. Ten aanzien van de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst zelf is ontbinding of nakoming ervan door partijen niet door enige daarop gerichte vordering aan de orde gesteld. Ook hetgeen [appellant] in zijn akte van 27 februari 2018 nog heeft aangevoerd over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst en over de vraag aan wie het ligt dat deze niet (volledig) is uitgevoerd kan er niet toe leiden dat deze wordt gepasseerd.
6.9
De consequentie hiervan is dat de grieven van [appellant] die alle betrekking hebben op vorderingen die door de vaststellingsovereenkomst zijn achterhaald, reeds om deze reden geen doel kunnen treffen en daarom niet voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking komen. [appellant] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis van 23 november 2016, voor zover in conventie gewezen. Het hof tekent hierbij voor de goede orde aan dat ook de tenuitvoerlegging van dat vonnis door de vaststellingsovereenkomst achterhaald is. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, voor zover deze zijn gemaakt na de comparitie van partijen op 3 mei 2017.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis van 23 november 2016, voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak en vanaf de comparitie van partijen op 3 mei 2017 aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 759,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.M.W. Werker en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2019.
griffier rolraadsheer