Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de akte overlegging nadere producties 40 tot en met 43 ten behoeve van de comparitie d.d. 18 april 2019 aan de zijde van [appellante] ;
- de bij brief van 24 april 2019 door [geïntimeerde] toegezonden producties 26, 27 en 28;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen;
- het faxbericht van [appellante] van 22 mei 2019 met opmerkingen bij het proces-verbaal.
6.De beoordeling
a) [appellante] is een 100% dochter van [de vennootschap 2] . Deze laatste vennootschap produceert televisieformats, commercials en bedrijfsfilms. De heer [de bestuurder van appellante] (hierna: [de bestuurder van appellante] ) is bestuurder van [appellante] .
b) [geïntimeerde] is een houdstervennootschap, waarvan (indirect, via [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] ) de heren [aandeelhouder en bestuurder 1 van de vennootschappen 3 en 4] (hierna: [aandeelhouder en bestuurder 1 van de vennootschappen 3 en 4] ) en [aandeelhouder en bestuurder 2 van de vennootschappen 3 en 4] (hierna: [aandeelhouder en bestuurder 2 van de vennootschappen 3 en 4] ) aandeelhouder en bestuurder zijn.
c) [geïntimeerde] was 100% aandeelhouder van [de vennootschap 5] (hierna: [de vennootschap 5] ). [de vennootschap 5] ontwikkelde en produceerde televisieformats en televisieprogramma’s voor de Nederlandse, Belgische en Duitse markt. Daarnaast produceerde [de vennootschap 5] videoproducties zoals bedrijfsfilms, commercials en wervingsvideo’s.
d) Omstreeks begin april 2015 zijn partijen in gesprek geraakt over de overname van (alle aandelen) [de vennootschap 5] door [appellante] .
e) Vanaf 21 april 2015 heeft [appellante] in dat kader de inlogcodes van het administratie- en boekhoudprogramma Multivers van [de vennootschap 5] ter beschikking gekregen. Tussen [appellante] en [geïntimeerde] is op 16 juli 2015 een intentieverklaring ondertekend.
f) Voorafgaand aan het sluiten van de definitieve koopovereenkomst heeft [appellante] , geassisteerd door externe deskundigen, een boekenonderzoek bij [de vennootschap 5] verricht.
g) Op 27 oktober 2015 zijn partijen een koopovereenkomst aangegaan betreffende 100% van de aandelen in [de vennootschap 5] (productie 2 dagvaarding). Daarbij behoren diverse annexen en bijlagen. Voor zover van belang is daarin opgenomen:
en vandaag is de ontwikkeling van de omzet, kosten en EBITDA van de Vennootschap in lijn met de prognose. Bovendien zijn de geprognotiseerde omzet, kosten, EBITDA en investeringsbehoefte in de prognoses tot en met 2021 realistisch en degelijk onderbouwd.
a) primair: de koopovereenkomst (en de daaraan gelieerde aandeelhouderslening) vernietigt,
b) subsidiair: de koopovereenkomst (en de daaraan gelieerde aandeelhouderslening) wijzigt ter opheffing van het door [appellante] geleden nadeel,
c) meer subsidiair: [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de door [appellante] geleden schade (als gedefinieerd in de koopovereenkomst) nader op te maken bij staat, althans te begroten op € 950.126,85 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met rente vanaf 25 april 2016, althans een in goede justitie te bepalen datum,
d) in alle gevallen: [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en de beslagkosten.
II. [appellante] veroordeelt tot betaling van € 89.507,- vermeerderd met de contractuele rente ad 6% daarover vanaf 1 april 2016, althans vanaf de indiening van de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, tot aan de dag der algehele voldoening,
III. [appellante] veroordeelt om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis een pandrecht ten gunste van [geïntimeerde] te vestigen op haar huidige en toekomstige vorderingen tot zekerheid van de betalingsverplichtingen van [appellante] uit hoofde van de aandeelhouderslening onder verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ad € 1.000,- voor iedere dag dat [appellante] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
IV. [appellante] veroordeelt tot betaling van de Earn Out over 2015 ad € 100.000,- althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal menen te behoren, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de dag van indiening van eerdergenoemde conclusie, tot aan de dag der algehele voldoening,
V. [appellante] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten.
[appellante] wijst in dit verband met name op de garanties 5.11, 7.5 (in combinatie met de disclosure letter (Annex B bij de koopovereenkomst) 9.5, 10.4 en 10.5 zoals opgenomen in Annex C bij de koopovereenkomst.
Indien [appellante] op de hoogte was geweest van de werkelijke omstandigheden, te weten:
- de correcte weergave van de post dubieuze debiteuren,
- de werkelijke omzetcijfers 2015 tot en met de datum van de overeenkomst,
- de tariefverhoging van [TV-kanaal 1] ,
- het aanstaande faillissement van [TV-kanaal 2] TV,
- het aanstaande vertrek van key-medewerkers,
- de al dan niet daarmee gepaard gaande diverse inbeuken op garanties,
dan was [appellante] de koopovereenkomst niet aangegaan.
Voor de vaststelling dat garantie 9.5 is geschonden moeten dan feiten en omstandigheden worden gesteld die – indien bewezen – de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] desondanks wist dat [sales medewerker 1 van de vennootschap 5] en [sales medewerker 2 van de vennootschap 5] van plan waren hun arbeidsovereenkomst te beëindigen, althans dat er desondanks aanleiding was dit te veronderstellen. Het hof constateert dat [appellante] geen, althans onvoldoende onderbouwde feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit die conclusie kan worden getrokken. De enkele constatering van [de bestuurder van appellante] na de overname dat [sales medewerker 2 van de vennootschap 5] aangaf in te zijn voor een uitdaging, is daarvoor onvoldoende. Ook de beweerde mededeling van [sales medewerker 1 van de vennootschap 5] aan [de bestuurder van appellante] dat hij een van de kandidaten was geweest voor de overname van [de vennootschap 5] (die [sales medewerker 1 van de vennootschap 5] in zijn eigen verklaring stellig ontkent te hebben gedaan) is daarvoor onvoldoende. Dat geldt temeer nu [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist dat zij de garantie heeft geschonden. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar verklaringen en aanvullende verklaringen van [sales medewerker 1 van de vennootschap 5] en [sales medewerker 2 van de vennootschap 5] , waaruit – kort samengevat – blijkt dat zij beide achter de overname stonden en ieder voor zich pas na de overname besloten hebben het dienstverband met [de vennootschap 5] (ondanks de earn out regeling) te beëindigen omdat zij het als gevolg van de veranderingen niet meer naar hun zin hadden. [appellante] heeft die verklaringen niet anders weersproken dan met de stelling dat die ongeloofwaardig zouden zijn onder verwijzing naar de hiervoor als onvoldoende beoordeelde Eigen Verklaring van [de bestuurder van appellante] .
Grief VII, waarmee [appellante] klaagt over het niet honoreren van haar bewijsaanbod, faalt.
Ook deze grieven falen. Uit het voorgaande volgt dat het hof de vorderingen van [appellante] niet alsnog zal toewijzen. Nu [appellante] bovendien in dit hoger beroep (ook) geen ander verweer tegen de vorderingen van [geïntimeerde] heeft gevoerd, ziet het hof geen grond voor het alsnog afwijzen van die vorderingen.