ECLI:NL:GHSHE:2019:2019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.250.871_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding tot ontruiming huurwoning wegens ernstige overlast en bedreigend gedrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de stichting Woonpunt. De vordering betreft de ontruiming van een huurwoning van [appellant] in verband met ernstige overlast en bedreigend gedrag, waarbij [appellant] onder invloed van drugs verkeerde. De kantonrechter had eerder in een kort geding vonnis van 9 november 2018 geoordeeld dat [appellant] in strijd met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst handelde door de overlast te veroorzaken en de buurvrouw te bedreigen. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten die zich hebben voorgedaan, waaronder meerdere incidenten van overlast en bedreiging, en heeft vastgesteld dat Woonpunt een spoedeisend belang had bij de ontruiming van de woning. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij het ook de proceskosten aan [appellant] heeft opgelegd. De uitspraak is gedaan op 4 juni 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.250.871/01
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. McKernan te Sittard,
tegen
De stichting Stichting Woonpunt,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Woonpunt,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 5 maart 2019 en 7 mei 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, oordelend als voorzieningenrechter, onder zaak-/rolnummer 7251623 CV EXPL 18-6167 gewezen vonnis in kort geding van 9 november 2018.

8.Het vervolg van het geding in hoger beroep

8.1.
Bij het tussenarrest van 7 mei 2019 heeft het hof:
  • de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis afgewezen;
  • de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden;
  • verstaan dat als datum voor het pleidooi in de hoofzaak is bepaald 22 mei 2019 om 9.30 uur;
  • iedere verdere beslissing in de hoofzaak aangehouden.
8.2.
Het vervolg van de procedure blijkt uit:
  • het pleidooi van 22 mei 2019, waarbij Woonpunt pleitnotities heeft overgelegd;
  • de bij brief van 7 mei 2019 door mr. McKernan toegezonden producties, die [appellant] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

9.De beoordeling in de hoofdzaak

9.1.1.
Bij de beoordeling van de hoofzaak in deze kortgedingprocedure kan – wat betreft de periode tot het wijzen van het kortgedingvonnis van 9 november 2018 – worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • Bij huurovereenkomst van 23 augustus 2010 heeft Woonpunt aan [appellant] de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] verhuurd.
  • Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. In artikel 7.6 van de algemene voorwaarden staat onder meer het volgende:
‘Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.’
- [appellant] heeft in eerste aanleg een mutatierapport van de politie van 23 mei 2018 overgelegd. Daarin staat onder meer het volgende.
‘IOV OC gereden naar de [adres 1] te [woonplaats] omdat de bewoner ( [appellant] ) gedurende de nachtelijke uren, in de woning met voorwerpen zou gooien en met spullen slepen. Meldster had hierop op de muur gebonkt en gevraagd of [appellant] hiermee kon stoppen. [appellant] begon hierop te schelden In de richting van de meldster. Tevens werd eerder in de nacht een melding gemaakt over geluidsoverlast van de honden van [appellant] .
Toen wij verbalisanten ter plaatse kwamen en voor de deur van [appellant] stonden, begon een hond in de woning hard te blaffen. Na te hebben aangeklopt en ons kenbaar te hebben gemaakt als politie, hoorden we vanuit de woning: “flikker op, laat mij met
rust”. Na herhaaldelijk kloppen werd ons de deur geopend door [appellant] die duidelijk strak stond van de verdovende middelen. [appellant] kwam verward over en vertelde onsamenhangende verhalen dat hij gehackt werd door de buurvrouw.
Daarnaast zei [appellant] dat hij last had van andere omwonenden die constant aan het kloppen en bonken waren. Hierbij wees hij zelfs naar de “bovenbuurman” terwijl hij op de bovenste verdieping woonde.’
  • Vanaf medio 2018 heeft Woonpunt van de op het adres [adres 2] wonende buurvrouw van [appellant] , mevrouw [buurvrouw van appellant] (hierna: [buurvrouw van appellant] ), meerdere klachten ontvangen over door [appellant] veroorzaakte overlast.
  • Op 25 juli 2018 is er een incident geweest bij de woning van [appellant] . Daarbij is een raam van de woonkamer van de woning vernield en is de politie ter plaatse geweest.
  • Op 31 juli 2018 hebben medewerkers van Woonpunt, de politie en de gemeente een huisbezoek gebracht aan de woning van [appellant] . Als productie 5 bij de inleidende dagvaarding zijn foto’s overgelegd van de daarbij in de woning aangetroffen situatie. In de van het huisbezoek opgemaakte verslaglegging staat onder meer het volgende:
‘(…) zijn woning is niet leefbaar en hoogstwaarschijnlijk onveilig (zie bijlage). Ik overleg dit met (…) en stuur hem de foto’s.
De heer [appellant] was aanspreekbaar, hij lijkt paranoia of psychotisch.
In overleg met heer [appellant] geprobeerd om hem vrijwillig opgenomen te krijgen, maar Mondriaan heeft geen plek. Hij heeft twee honden (pitbull achtige), waarvan 1 agressief is, de zwarte. (…) biedt aan om (…) tijdens de opname van [appellant] de opname van de honden te betalen.
Heer [appellant] meldt zich morgen op zijn afspraak bij Mondriaan.’
- Op 1 augustus 2018 hebben medewerkers van Woonpunt wederom een bezoek gebracht aan de woning. Als productie 6 bij de inleidende dagvaarding zijn foto’s overgelegd van de daarbij aangetroffen situatie. In de van het huisbezoek opgemaakte verslaglegging staat onder meer het volgende:
‘Vandaag samen met (…) wederom bij de heer [appellant] geweest in verband met overlast. Inmiddels waren er ook al weer een aantal politie auto’s aanwezig en werd de heer [appellant] al afgevoerd toen we aankwamen. De heer [appellant] was weer helemaal van streek en had zijn huiskamerraam voor de tweede keer in een week kapot gemaakt. Ook heeft hij met een zelfgemaakt zwaard over de galerij gelopen. De bewoners hebben goed de schrik erin en voelen zich niet meer veilig. De buurvrouw is al vier dagen niet meer thuis geekomen omdat zij bang is voor de heer [appellant] .’
  • Op of omstreeks 9 september 2018 heeft [appellant] een bericht op Facebook geplaatst waarin hij ‘de buur op [huisnummer van adres 2] ’ (hof: waarmee kennelijk de op [adres 2] wonende [buurvrouw van appellant] werd bedoeld) heeft beschuldigd van het met een hamer mishandelen van zijn hond, van het ingooien van een ruit en van diefstal.
  • Op of omstreeks 12 september 2018 heeft [buurvrouw van appellant] aan Woonpunt meegedeeld dat [appellant] bij haar voor de deur heeft gestaan met een ijzeren staaf, dat [appellant] dingen over [buurvrouw van appellant] op Facebook heeft gezet en dat zij zich bedreigd voelt. [buurvrouw van appellant] heeft voorts kenbaar gemaakt te willen verhuizen, binnen het complex of daarbuiten. Woonpunt heeft toegezegd om [buurvrouw van appellant] te helpen bij het realiseren van de door haar gewenste verhuizing.
  • [buurvrouw van appellant] heeft op 12 september 2018 aangifte gedaan bij de politie ter zake het bericht dat [appellant] over haar op Facebook heeft geplaatst.
9.1.2.
Wat betreft de periode na het wijzen van het kortgedingvonnis van 9 november 2018 kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • Woonpunt heeft het vonnis op 20 november 2018 aan [appellant] laten betekenen en daarbij aan [appellant] onder meer bevel gedaan om de woning binnen 14 dagen te ontruimen.
  • De woning is vervolgens op 6 december 2018 ontruimd.
  • [buurvrouw van appellant] is omstreeks de datum van het bestreden vonnis verhuisd naar een andere woning.
9.2.1.
In de onderhavige kortgedingprocedure vorderde Woonpunt in het geding bij de kantonrechter, als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] , met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
9.2.2.
Aan deze vordering heeft Woonpunt, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] schiet tekort in de nakoming van de huurovereenkomst aangezien hij ernstige overlast veroorzaakt, zijn buurvrouw bedreigt en schade berokkent aan de woning door de woning ernstig te verwaarlozen. Omdat het gedrag van [appellant] is verergerd en de situatie onhoudbaar is, heeft Woonpunt een spoedeisend belang bij ontruiming van de woning.
9.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
9.2.4.
In het kortgedingvonnis van 9 november 2018 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt overwogen:
  • Uit de gedingstukken blijkt genoegzaam dat sprake is van de door Woonpunt gestelde overlast, veroorzaakt door [appellant] (rov. 4.1).
  • Door het veelvuldig veroorzaken van ernstige overlast handelt [appellant] in strijd met zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Er is geen reden om aan te nemen dat in de nabije toekomst structureel verbetering zal optreden. Het is boven redelijke twijfel verheven dat de bodemrechter vanwege de overlast tot de conclusie zal komen dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden (rov. 4.2).
  • Gelet op het woonbelang van de omwonenden en de verplichtingen die Woonpunt jegens hen heeft om hun woongenot te verzekeren, heeft Woonpunt een spoedeisend belang bij de ontruiming van de woning (rov. 4.3).
Op grond van deze overwegingen heeft de kantonrechter, oordelend als voorzieningenrechter, kort weergegeven:
  • [appellant] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het pand aan de [adres 1] te ontruimen;
  • [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
9.3.1.
[appellant] heeft in de dagvaarding in hoger beroep van 3 december 2018 een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden kortgedingvonnis. Het hof heeft die vordering afgewezen bij het tussenarrest van 7 mei 2019.
[appellant] heeft in de dagvaarding in hoger beroep voorts drie grieven aangevoerd tegen het bestreden kortgedingvonnis. Op basis van die grieven heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het kortgedingvonnis en tot, samengevat:
  • het alsnog afwijzen van de vorderingen van Woonpunt;
  • veroordeling van Woonpunt om aan [appellant] al hetgeen terug te betalen dat hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Woonpunt heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van Woonpunt in de proceskosten.
9.3.2.
Woonpunt heeft in haar memorie van antwoord geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Het belang van [appellant] bij de beoordeling van de grieven
9.4.
Het hof stelt het volgende voorop. De woning is op grond van het bestreden kortgedingvonnis ontruimd op 6 december 2018. [appellant] heeft tijdens het pleidooi gesteld dat de woning nog niet door een ander wordt bewoond. Van de zijde van Woonpunt kon tijdens het pleidooi geen uitsluitsel worden gegeven over de vraag of de woning inmiddels aan een derde is verhuurd. Dat de veroordeling tot ontruiming op 6 december 2018 ten uitvoer is gelegd staat echter vast. Dit ontneemt aan [appellant] echter niet zijn belang bij een beoordeling van de door hem aangevoerde grieven.
De beoordeling van de grieven
9.5.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Door de grieven wordt aan het hof de vraag voorgelegd of de voorzieningenrechter de vordering van Woonpunt tot veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning terecht heeft toegewezen. Bij de beantwoording van die vraag zal het hof mede acht slaan op het in hoger beroep gevoerde debat. Het hof zal de vraag beantwoorden naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van dit arrest.
9.6.
Het hof stelt voorop dat Woonpunt voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij haar vordering tot ontruiming van de woning een spoedeisend belang had, dat beoordeling van die vordering in kort geding rechtvaardigde. Als vanuit een huurwoning ernstige overlast wordt veroorzaakt en in verband daarmee een bedreigende situatie ontstaat voor een of meer omwonenden, heeft de verhuurder er in beginsel een spoedeisend belang bij om de betreffende overlast-gevende en bedreigende situatie te laten eindigen. Daarom kan de vordering van Woonpunt in dit kort geding worden beoordeeld.
9.7.1.
Naar het oordeel van het hof heeft Woonpunt binnen het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] gedurende langere tijd ernstige overlast heeft veroorzaakt. Uit de verschillende gedingstukken rijst op dit vlak een consistent beeld. Het hof noemt in dit verband de volgende uit de gedingstukken blijkende feiten en omstandigheden.
  • Uit het mutatierapport van 23 mei 2018 blijkt onder meer dat [appellant] op die datum in de nachtelijke uren geluidsoverlast veroorzaakte, aan het schelden was jegens [buurvrouw van appellant] , ernstig onder invloed van verdovende middelen verkeerde en verward overkwam;
  • Bij het incident van 25 juli 2018 is (vermoedelijk door [appellant] zelf) een ruit in de woning van [appellant] vernield en is de politie ter plaatse geweest.
  • Tijdens het huisbezoek van 31 juli 2018 maakte [appellant] een psychotische indruk. De woning verkeerde tijdens dit huisbezoek in vervuilde en verwaarloosde staat.
  • Bij gelegenheid van het huisbezoek van 1 augustus 2018 waren weer politieauto’s aanwezig in verband met overlast, was [appellant] van streek was en werd [appellant] door de politie afgevoerd, was wederom een raam gesneuveld, was het in de woning nog steeds een puinhoop, werd in de woning een zwaard aangetroffen en hebben meerdere omwonenden kenbaar gemaakt dat zij zich niet meer veilig voelden.
  • [appellant] heeft in een Facebookbericht van 9 september 2018 ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van [buurvrouw van appellant] geuit. Daarop is vervolgens door een of meer derden gereageerd met de mededeling dat zij binnenkort eens langs zouden komen, hetgeen voor [buurvrouw van appellant] bedreigend was. [appellant] had dit redelijkerwijs moeten voorzien toen hij de ongefundeerde beschuldigingen op Facebook plaatste.
  • [appellant] gebruikte in 2018 amfetamine.
  • [buurvrouw van appellant] heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen de wens kenbaar gemaakt te willen verhuizen en die verhuizing is uiteindelijk ook geëffectueerd.
9.7.2.
Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat het buiten redelijke twijfel verheven is dat de bodemrechter ontbinding van de huurovereenkomst wegens de gedragingen van [appellant] gerechtvaardigd zal achten. Dat aan [appellant] vanwege zijn psychische gesteldheid slechts in verminderde mate een verwijt is te maken van zijn gedragingen, voert niet tot een ander oordeel. Door de genoemde gedragingen is [appellant] in ernstige mate tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, zodat ontbinding van de huurovereenkomst ingevolge artikel 6:265 BW gerechtvaardigd is. Voor ontbinding van de huurovereenkomst is volgens artikel 6:265 BW niet vereist dat de tekortkoming aan de tekortschietende partij kan worden toegerekend.
9.7.3.
Het hof neemt bij het voorgaande in aanmerking dat op Woonpunt de verplichting rust om haar huurders, dus de omwonenden van [appellant] , een ongestoord huurgenot en een veilige woonomgeving te bieden. In verband met die verplichting hoeft Woonpunt gedragingen zoals die van [appellant] in haar huurwoningen niet te tolereren. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat die gedragingen zodanig waren dat Woonpunt – in het belang van de omwonenden – met spoed diende in te grijpen en daartoe ontruiming van de woning mocht verlangen. Dat [buurvrouw van appellant] inmiddels (ook) is verhuisd, neemt het belang van Woonpunt bij het vertrek van [appellant] uit de woning niet weg. Ook ten opzichte van een andere buurman of buurvrouw van de door [appellant] gehuurde woning moet Woonpunt immers een ongestuurd huurgenot verschaffen. In 2018 is gebleken dat het verschaffen van ongestoord huurgenot door de aanwezigheid van [appellant] niet mogelijk was. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat dit aan [buurvrouw van appellant] te wijten is geweest.
9.7.4.
[appellant] heeft bij gelegenheid van het pleidooi informatie van zijn huisarts van 3 mei 2019 en 7 mei 2019 in het geding gebracht. Ook die informatie brengt het hof niet tot het oordeel dat de kantonrechter de vordering van Woonpunt tot ontruiming van de woning ten onrechte heeft toegewezen. Uit de informatie blijkt weliswaar onder meer dat [appellant] tijdens de contacten met de huisarts en assistentes niet als agressief wordt ervaren, maar daarmee worden de gedragingen van [appellant] uit 2018, die aanleiding zijn geweest voor deze kortgedingprocedure waarin de ontruiming van de woning is gevorderd, niet ongedaan gemaakt. Bovendien biedt de globale informatie van de huisarts het hof onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat [appellant] in de nabije toekomst niet nogmaals vergelijkbaar gedrag zal vertonen. Woonpunt heeft er dus naar het voorshands oordeel van het hof nog steeds belang bij dat zij de woning niet aan [appellant] ter beschikking hoeft te stellen.
9.8.1.
Om de bovenstaande redenen zal het hof het bestreden kortgedingvonnis van 9 november 2018 bekrachtigen. De grieven van [appellant] treffen dus geen doel.
9.8.2.
Dit brengt mee dat de vordering van [appellant] om Woonpunt te veroordelen om aan [appellant] al hetgeen terug te betalen dat hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Woonpunt heeft betaald, niet toewijsbaar is. Het hof zal die vordering afwijzen.
9.8.3.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal deze proceskostenveroordeling, zoals door Woonpunt gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis in kort geding van 9 november 2018;
wijst af de vordering van [appellant] om Woonpunt te veroordelen om aan [appellant] al hetgeen terug te betalen dat hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Woonpunt heeft betaald;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van Woonpunt tot op heden op € 726,-- aan griffierecht en op € 3.222,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2019.
griffier rolraadsheer