In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij betrokken was bij een ongeval dat lichamelijk letsel bij een ander veroorzaakte. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 160 uren opgelegd, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
In hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte ten tijde van het ongeval een epileptisch insult had, wat zou hebben geleid tot een bewustzijnsdaling. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn voor deze stelling. De deskundige Dellemijn had in zijn rapport aangegeven dat er geen functiestoornissen waren vastgesteld en dat een epileptisch insult niet was aangetoond. Het hof heeft de argumenten van de verdediging niet overtuigend geacht en heeft de schuld van de verdachte aan het ten laste gelegde feit bevestigd.
Het hof heeft de opgelegde straffen van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdediging had verzocht om een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, gezien de verkeersveiligheid en de ernst van de zaak. De beslissing van het hof is om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met de toevoeging van enkele verbeteringen in de bewijsmiddelen.