ECLI:NL:GHSHE:2019:201

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
20-003156-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake overtreding van de Wegenverkeerswet met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij betrokken was bij een ongeval dat lichamelijk letsel bij een ander veroorzaakte. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 160 uren opgelegd, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.

In hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte ten tijde van het ongeval een epileptisch insult had, wat zou hebben geleid tot een bewustzijnsdaling. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn voor deze stelling. De deskundige Dellemijn had in zijn rapport aangegeven dat er geen functiestoornissen waren vastgesteld en dat een epileptisch insult niet was aangetoond. Het hof heeft de argumenten van de verdediging niet overtuigend geacht en heeft de schuld van de verdachte aan het ten laste gelegde feit bevestigd.

Het hof heeft de opgelegde straffen van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdediging had verzocht om een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, gezien de verkeersveiligheid en de ernst van de zaak. De beslissing van het hof is om het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met de toevoeging van enkele verbeteringen in de bewijsmiddelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003156-17
Uitspraak : 23 januari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 9 oktober 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-860307-16 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 1 jaar.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht aan verdachte geen ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen, dan wel te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke ontzegging van die bevoegdheid.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop het berust, met verbetering van de bewijsmiddelen in die zin dat:
  • bij het relaas van [verbalisanten] (pg. 1 van de bewijsmiddelen) voor [naam verbalisant] dient te worden gelezen [naam verbalisant] en paginanummer 13 dient te worden aangevuld met [p. 14] voor “Trekker, fabrieksmerk Daf” en paginanummer 47 dient te worden aangevuld met [p. 48] voor de regel die begint met “werd er vanwege file”;
  • bij de verklaring van [getuige 1], afgelegd op 25 januari 2016 (pg. 2 van de bewijsmiddelen) paginanummer 59 dient te worden aangevuld met [p. 60] voor ”Ik zag in mijn linkerspiegel…”;
  • bij de verklaring van [getuige 2], afgelegd op 21 januari 2016 (pg. 2 van de bewijsmiddelen) paginanummer 53 dient te worden aangevuld met [p. 54] voor “Ik zag dat deze vrachtwagen… ;
  • bij de verklaring van [getuige 3], afgelegd op 29 januari 2016 (pg. 3 van de bewijsmiddelen) paginanummer 55 dient te worden aangevuld met [p. 56] voor “Ik zag dat de gele trekker…”
en, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, met aanvulling van de bewijsoverweging, de strafmotivering en de artikelen waarop de straf berust.
Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit. De verdediging stelt zich op het standpunt dat aannemelijk dient te worden geacht dat ten tijde van het ongeval sprake was van een epileptische insult, dan wel een andere medische c.q. neurologische oorzaak die heeft gemaakt dat er sprake was van een bewustzijnsdaling. Uit het rapport van de deskundige Dellemijn volgt dat weliswaar niet, maar het rapport noemt wel predisponerende factoren. Het niet-remmen veronderstelt juist een bewustzijnsdaling. Daarom heeft dr. Dellemijn besloten tot tijdelijke rij-ongeschiktheid van cliënt. De bewijsmiddelen weerleggen zo’n bewustzijnsdaling niet. Derhalve is het ongeval niet aan de schuld van verdachte te wijten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het geneeskundig onderzoeksrapport van dr. P.L.I. Dellemijn, neuroloog, d.d. 16 september 2016, blijkt dat bij onderzoek geen functiestoornissen bij verdachte zijn vastgesteld. Dellemijn acht een epileptische insult onvoldoende aangetoond. Dellemijn geeft, zoals door de verdediging is aangevoerd, evenwel te kennen dat een epileptische insult niet is uit te sluiten en er een aantal predisponerende factoren is, doch het hof is van oordeel dat deze factoren worden afgeleid uit de omstandigheden waaronder het ongeval is begaan en niet aan de hand van een medische diagnose zijn vastgesteld. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij normaal functioneert in het dagelijks leven, geen last heeft van stoornissen en noch voor of na het ongeval iets dergelijks is voorgevallen.
Onder bovengenoemde omstandigheden acht het hof het, anders dan door de verdediging is bepleit, geenszins aannemelijk geworden dat ten tijde van het ongeval sprake was van een epileptische insult, dan wel een andere medische c.q. neurologische oorzaak die heeft gemaakt dat sprake was een bewustzijnsdaling. Het hof is van oordeel dat objectieve aanknopingspunten daarvoor ontbreken. Het hof acht verdachte dan ook schuldig aan het ten laste gelegde feit.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht aan verdachte geen ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen, dan wel te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke ontzegging van die bevoegdheid.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
In de aard en ernst van het bewezen verklaarde, alsmede de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de aanzienlijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer ziet het hof – evenals de rechtbank en zoals gevorderd door de advocaat-generaal – mede met het oog op de verkeersveiligheid aanleiding aan verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van 1 jaar. Dat, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, sinds het ongeval inmiddels drie jaren zijn verstreken en niets soortgelijks is voorgevallen, verdachte zonder rijbewijs in grote moeilijkheden zou raken voor zijn werk en hij bovendien niet naar Nederland zou kunnen komen om een taakstraf te verrichten, doet aan het voorgaande niets af.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts meegewogen dat verdachte meer oog lijkt te hebben voor de gevolgen die het ongeval voor hem hebben gehad dan voor de zeer ernstige en blijvende gevolgen van zijn bewezen verklaarde handelen voor het slachtoffer, zoals die uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Het hof zal, op de gronden zoals die door de rechtbank in het vonnis zijn opgenomen, naast bovengenoemde straf aan verdachte een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis opleggen.
Artikelen waarop de straf berust
Het hof vult de door de rechtbank aangehaalde artikelen aan met art. 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 23 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.