ECLI:NL:GHSHE:2019:1994

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
200.249.628_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de opdrachtgever bij transportovereenkomsten tussen vennootschappen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee vennootschappen over de vraag wie de opdrachtgever was voor een aantal transporten die zijn uitgevoerd door een transportbedrijf. De appellante, een transportbedrijf, heeft op 18 en 19 april en op 2 en 4 mei 2017 transporten uitgevoerd tussen Best en Stratford upon Avon, Snitterfield (GB). De opdrachtgever zou een financiële holding zijn, maar de appellante stelt dat de opdracht door deze holding is verstrekt. De facturen voor de transporten zijn aanvankelijk op naam van een gelieerde vennootschap gesteld, maar later op naam van de financiële holding. De financiële holding heeft de vordering van de appellante bestreden, stellende dat de facturen onbetaald zijn gebleven door het faillissement van de gelieerde vennootschap. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van de appellante afgewezen, omdat niet vast was komen te staan dat de opdracht door de financiële holding was verstrekt. In hoger beroep heeft de appellante grieven ingediend, maar het hof heeft deze grieven verworpen en het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de appellante niet voldoende heeft aangetoond dat de financiële holding de opdrachtgever was en dat de facturen niet op de juiste naam zijn gesteld. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.249.628/01
arrest van 28 mei 2019
in de zaak van
Transportbedrijf [transportbedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
appellante,
advocaat: mr. I.B. Jansse te Rotterdam,
tegen:
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 september 2018 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 5 juli 2018 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6572424 CV EXPL 18-280)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 22 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 september 2018;
- het op 20 november 2018 tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven van [appellante] van 15 januari 2019.
[appellante] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. In het procesdossier van [appellante] ontbreken het comparitievonnis van 22 maart 2018 en de aantekeningen van de griffier van de comparitie met een bijlage.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellante] is een transportbedrijf dat zich volgens de inschrijving in het Handelsregister onder nummer [handelsregisternummer 1] bezighoudt met goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen).
[geïntimeerde] is volgens de inschrijving in het Handelsregister onder nummer [handelsregisternummer 2] een financiële holding met de heer [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] (verder: [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] ) als enig aandeelhouder en bestuurder.
[hardschuimvullingen] Hardschuimvullingen BV (verder: [HSV] ) is een bedrijf dat zich bezighoudt met toepassing van schuimisolatie. Deze vennootschap is gevestigd in [vestigingsplaats] en in het Handelsregister ingeschreven onder nummer [handelsregisternummer 3] .
[appellante] heeft op 18 en 19 april 2017 en op 2 en 4 mei 2017 transporten uitgevoerd tussen Best en Stratford upon Avon, Snitterfield (GB).
Over deze transporten is op 11 en 13 april 2017 via e-mail gecorrespondeerd tussen [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] en [appellante] . De gegevens voor de transporten heeft [appellante] naar aanleiding van een telefonisch offerteverzoek van [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] vermeld in een e-mail van 11 april 2017 waarop [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] de opdracht heeft bevestigd bij e-mail van 13 april 2017, onder vermelding van [HSV] en inschrijfnummer KvK [handelsregisternummer 3] .
De twee facturen voor de transporten zijn aanvankelijk gesteld op naam van [HSV] en na een verzoek op 15 mei 2017 aan [appellante] , op 22 mei 2017 op naam van [geïntimeerde] gesteld. Deze facturen bedragen respectievelijk € 4.273,72 inclusief btw en 6.292,= inclusief btw, in totaal € 10.565,72 inclusief btw.
De facturen zijn onbetaald gebleven.
Op 11 juni 2017 is [HSV] in staat van faillissement verklaard.
3.2
Bij dagvaarding van 20 december 2017 heeft [appellante] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt. In haar dagvaarding vermeldt [appellante] nog een tweede gedaagde, maar de procedure betreft [geïntimeerde] als enige gedaagde. In deze procedure stelt [appellante] dat zij in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] de hiervoor bedoelde transporten heeft uitgevoerd, zodat [geïntimeerde] de openstaande facturen dient te voldoen. Op grond daarvan vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van het bedrag van € 10.565,72 met rente, incassokosten en invorderingskosten tot een bedrag van in totaal € 13.052,85. [appellante] beperkt deze vordering tot een bedrag van € 12.500,=, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 20 december 2017.
3.4
[geïntimeerde] heeft de vordering van [appellante] bestreden. Volgens haar heeft [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] namens [HSV] een offerte gevraagd en op 13 april 2017 namens [HSV] een opdrachtbevestiging gestuurd. De facturen dienden te worden gemaild naar [e-mailadres 1] , het e-mailadres van [HSV] en zijn daar ook naar verzonden. Die facturen zijn onbetaald gebleven als gevolg van het onverwachte faillissement van [HSV] . [geïntimeerde] heeft geen facturen ontvangen, aldus [geïntimeerde] .
3.5
Bij tussenvonnis van 22 maart 2018 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 15 mei 2018 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 5 juli 2018 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De kantonrechter is er hierbij van uitgegaan dat niet is komen vast te staan dat de opdracht door [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] namens [geïntimeerde] is verstrekt.
3.6
Met grief 1 voert [appellante] aan dat de overeenkomst alleen met [geïntimeerde] kan zijn gesloten omdat [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] , met wie de mondelinge afspraak is gemaakt, niet bevoegd is om [HSV] te vertegenwoordigen terwijl hij uitsluitend bevoegd was om [geïntimeerde] te vertegenwoordigen. Deze grief wordt verworpen om de volgende redenen. Het telefonisch verzoek om een offerte voor de transporten is gedaan door [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] ; gesteld noch gebleken is dat daarbij expliciet aan de orde is geweest of hij handelde namens [geïntimeerde] dan wel [HSV] . Het e-mailadres waar de offerte naar toe gestuurd is, [e-mailadres 2] , biedt evenmin uitsluitsel nu niet is onderbouwd dat dit adres en/of de domeinnaam [domeinnaam] uitsluitend door [geïntimeerde] wordt gebruikt. Gesteld noch gebleken is dat [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] zelf als opdrachtgever heeft te gelden. Dat betekent dat de eerste aanwijzing over de identiteit van de opdrachtgever is gelegen in de opdrachtbevestiging van 13 april 2017. Deze is afkomstig van [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] op naam van [HSV] en betreft evenals de offerte werkzaamheden vanuit de vestiging van [HSV] . [appellante] heeft dit kennelijk ook opgevat als de aanduiding van de vennootschap die de opdracht had verstrekt, aangezien zij de facturen vervolgens (aanvankelijk) ten name van [HSV] heeft uitgedaan.. De omstandigheid dat [enig aandeelhouder en bestuurder van geintimeerde] aandeelhouder/bestuurder van [geïntimeerde] is en niet van [HSV] betekent niet dat hij niet namens [HSV] een opdracht zou kunnen verlenen als in de opdrachtbevestiging opgenomen. Door [appellante] is hiermee in ieder geval niet onderbouwd dat de opdracht uitsluitend namens [geïntimeerde] en niet namens [HSV] gegeven
kanzijn.
3.7
Grief 2 betreft het verzoek om de tenaamstelling van de facturen te wijzigen. Dit verzoek is afkomstig van het e-mailadres [e-mailadres 1] , zodat [appellante] er volgens haar op mocht vertrouwen dat het van [geïntimeerde] afkomstig was. Deze grief wordt verworpen. Voor het gebruik van dit e-mailadres geldt hetzelfde als hiervoor is geoordeeld over het gebruik van het e-mailadres [e-mailadres 2] , zodat [appellante] daaraan geen argument kan ontlenen. Daarnaast geldt dat een wijziging in de tenaamstelling van facturen geen wijziging van opdrachtgever inhoudt. Dat door [HSV] beoogd zou zijn hiermee te bewerkstelligen dat niet zij maar [geïntimeerde] in haar plaats als opdrachtgever zou hebben te gelden en dat [appellante] daarmee vervolgens zou hebben ingestemd, is door [appellante] niet met concrete gegevens onderbouwd. [appellante] stelt zich immers op het standpunt dat [geïntimeerde] van aanvang af opdrachtgever was en dat de oorspronkelijke tenaamstelling van de facturen op een vergissing berustte. Grief 2 wordt daarom verworpen.
3.8
Grief 3 betreft de vraag door wie de opdracht is verstrekt. Volgens [appellante] is de kantonrechter er ten onrechte niet van uitgegaan dat de overeenkomst in eerste instantie met [geïntimeerde] is gesloten. Uit het voorgaande blijkt dat de kantonrechter hier terecht niet van is uitgegaan. [appellante] voert hierbij tevens aan dat niet is gemotiveerd dat niet vaststaat dat het registratieformulier op 22 mei 2017 door [geïntimeerde] als nieuwe klant is ingevuld. Zij biedt hiervan bewijs aan. Het hof gaat hieraan voorbij. Het registratieformulier waar [appellante] zich op beroept (dat overigens door haar in hoger beroep niet is overgelegd) dateert van na het sluiten van de overeenkomst tussen [appellante] en [HSV] ; ook wat dit betreft is gesteld noch gebleken dat hiermee is beoogd een wijziging in de persoon van de opdrachtgever te bewerkstelligen.
3.9
Grief 4 betreft de subsidiaire stelling van [appellante] dat sprake is van contractovername. Deze stelling is bij de bespreking van de overige grieven reeds verworpen, zodat grief 4 faalt.
3.1
Grief 5 betreft de vraag aan wie het e-mailadres in de e-mail van 13 april 2017 toebehoort, volgens [appellante] is dat [geïntimeerde] . Deze vraag is bij de bespreking van de overige grieven aan de orde geweest waarbij het standpunt van [appellante] is verworpen, zodat ook grief 5 wordt verworpen.
3.11
Grief 6 betreft de afwijzing van de vorderingen van [appellante] . Deze grief heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis zodat deze grief het lot daarvan deelt en eveneens wordt verworpen. Voor het overige heeft [appellante] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat voor bewijslevering als door haar aangeboden geen grond bestaat.
3.12
Nu alle grieven zijn verworpen, zal het eindvonnis van 5 juli 2018 worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 5 juli 2018 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 mei 2019.
griffier rolraadsheer