ECLI:NL:GHSHE:2019:1968

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
20-000000-00
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing en schorsing van voorlopige hechtenis in verband met terbeschikkingstelling en geestesstoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoekschrift tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die eerder door de rechtbank was veroordeeld tot terbeschikkingstelling met verpleging. De verdachte had brandstichtingen, vernielingen en mishandeling gepleegd, maar was ontslagen van alle rechtsvervolging. De advocaat van de verdachte voerde aan dat er geen sprake was van een veroordeling in de zin van artikel 5, eerste lid onder a van het EVRM, en dat de vrijheidsbeneming op basis van artikel 5, eerste lid onder e van het EVRM moest worden beoordeeld. Het hof oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van een veroordeling en dat de voorlopige hechtenis terecht was verlengd. Het hof weigerde het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, omdat de gronden voor de hechtenis nog steeds van kracht waren en er geen reëel alternatief voorhanden was. De verdachte had een verleden van onttrekking aan behandeling en toezicht, wat het risico op herhaling vergrootte. Het hof concludeerde dat het belang van de samenleving bij voortzetting van de voorlopige hechtenis zwaarder woog dan het persoonlijke belang van de verdachte, die zijn moeder wilde bijstaan in haar laatste maanden van leven. Het verzoek tot schorsing werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Parketnummer Hof: [ressortsparketnummer]
Parketnummer 1e aanleg: [arrondissementsparketnummer]
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft gezien het verzoekschrift d.d. [april] 2019 – bij het hof ontvangen d.d. [april] 2019 – ingediend namens:
naam
[Achternaam verdachte]
voornamen
[Voornamen verdachte]
geboren
[Geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te
[adres]
adres
[adres]
thans verblijvende
in [detentieplaats] .
Het hof heeft kennis genomen van het verzoek tot primair opheffing van de voorlopige hechtenis, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. H.C. Ingelse.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier.
Uit het dossier blijkt onder meer dat verzoeker bij vonnis van de [rechtbank] van [januari] 2019 de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat verzoeker de navolgende strafbare feiten heeft begaan:
Feit 1: Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen is te duchten;
Feit 2: Mishandeling;
Feit 3: Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 4: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd;
Feit 5: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd;
Feit 6: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de aan de verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten hem in het geheel niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoeker niet strafbaar is voor de bewezen geachte feiten en verzoeker is derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tegen dit vonnis is namens verdachte hoger beroep aangetekend.
Verdachte bevindt zich thans in voorlopige hechtenis op grond van een verlengd bevel gevangenhouding. De gronden waarop het bevel rust zijn de twaalfjaarsgrond en de geschokte rechtsorde, het gevaar voor herhaling en de omstandigheid dat verzoeker bij vonnis van [januari] 2019 de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd.
Verzoeker verzoekt thans opheffing van de voorlopige hechtenis en subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het verzoek tot opheffing is blijkens het verzoekschrift, zakelijk weergegeven, gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
De moeder van verzoeker is ernstig ziek. De prognose is dat zij nog acht maanden te leven heeft. Zij woont alleen thuis. Er is thuishulp, maar zij wil haar zoon thuis, gelijk verzoeker voor haar wil kunnen zorgen. Denkbaar is dat verzoeker vanuit een psychiatrisch ziekenhuis verder wordt behandeld en vrijheden opbouwt en meer en meer bij zijn moeder kan zijn gedurende haar laatste maanden;
Ieder heeft recht op vrijheid. Er is volgens de raadsman van verzoeker geen sprake van een veroordeling weshalve de detentie van verzoeker niet gebaseerd is op artikel 5, eerste lid, sub a EVRM maar mogelijk op artikel 5, eerste lid, sub e EVRM, hetgeen tot gevolg heeft dat de vrijheidsbeneming beoordeeld kan worden in het kader van artikel 5, eerste lid, sub e EVRM, hetgeen, aldus de raadsman, onder meer betekent dat de vrijheidsbeneming alleen kan worden voortgezet als er sprake is van een geestesstoornis. Het voortduren van de vrijheidsbeneming kan in feite langs de BOPZ-criteria worden beoordeeld. Nu het openbaar ministerie geen recente rapportage heeft overgelegd waaruit zou blijken dat er nog steeds sprake is van een geestesstoornis die vrijheidsbeneming rechtvaardigt, is het voortduren van de vrijheidsbeneming in strijd met artikel 5 EVRM;
De raadsman heeft een rapportage/advies d.d. [maart] 2019 overgelegd van de [medewerker bij een zorginstelling] . Daarin wordt onder meer gesteld dat verzoeker behandeling wil en vastbesloten is om medicatie te nemen, ook buiten detentie. Onder meer daaruit blijkt, aldus de raadsman, dat voortdurende vrijheidsbeneming niet noodzakelijk is, laat staan de enige mogelijkheid is om enig vermeend gevaar af te wenden;
Het verzoek tot schorsing wordt onderbouwd met het rapport van de [medewerker bij een zorginstelling] waarin onder meer het volgende is opgetekend:
“ Betrokkene staat er voor open, wanneer hij voor een schorsing preventieve hechtenis in aanmerking komt, om onder psychiatrische begeleiding dan wel behandeling geplaatst te worden. Hij wil volledig meewerken aan een gecontroleerde medicatie en urinecontroles.
Zijn voorkeur gaat er naar uit dat hij tijdens de schorsing bij zijn moeder gaat wonen en begeleiding ontvangt van bijvoorbeeld het fact-team, ambulante psychiatrische zorg van [reclassering] geestelijke gezondheidszorg. Deze zorg kan eventueel gecombineerd worden met zorg in het kader van een persoonsgebonden budget [pbg] .
Betrokkene is bereid mee te werken aan een dagprogramma/dagbehandeling van [reclassering] . Zo nodig is betrokkene bereid zich eerst op te laten nemen bij [reclassering] .
Recidivegevaar:
- momenteel lijkt het recidivegevaar duidelijk afgenomen omdat verzoeker de juiste medicatie ontvangt en de problematiek aangaande zijn persoon onder controle is.
- de afname van problemen komt tot uiting in het feit dat op veel leefgebieden inmiddels rust is ontstaan.”
De advocaat generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van zowel het verzoek tot opheffing als het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het oordeel van het hof.
Voor wat betreft het verzoek tot opheffing overweegt het hof als volgt.
Verzoeker bevindt zich in voorlopige hechtenis krachtens een verlenging van het bevel gevangenhouding op grond van het voormelde vonnis van [januari] 2019, waarbij aan verzoeker de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd. De aan het oorspronkelijk bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde gronden zijn nog steeds van kracht en zijn inmiddels aangevuld met de omstandigheid dat aan verzoeker een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd. Verdachte bevindt zich derhalve niet in detentie op grond van een maatregel als bedoeld in artikel 5, eerste lid, sub e van het EVRM, maar op grond van een verlengd bevel gevangenhouding, nu namens verdachte hoger beroep is aangetekend tegen het vonnis waarbij aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd. Dat verdachte thans gedetineerd is in [detentieplaats] maakt de titel van de vrijheidsbeneming niet anders.
De enkele omstandigheid dat de moeder van verzoeker ernstig ziek is en een beperkte levensduur heeft, is naar het oordeel van het hof geen grond voor de opheffing van de voorlopige hechtenis, maar is veeleer een omstandigheid die aan de orde komt bij het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat er wel sprake is van een ‘
conviction’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, sub a van het EVRM. Ten laste van verdachte heeft de rechtbank bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal zeer ernstige misdrijven en bij vonnis is aan verdachte een maatregel opgelegd die een vrijheidsberoving impliceert. Daarbij is schuld op te vatten als het begaan hebben van die feiten. Naar het oordeel van het hof is volgens rechtspraak van het EHRM ook sprake van detentie in de zin van artikel 5, eerste lid, sub a EVRM wanneer iemand schuldig is bevonden aan een of meer strafbare feiten, in de zin van het gedaan hebben, waarbij aan betrokkene een maatregel tot plaatsing in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden is opgelegd. Het hof verwijst hierbij onder meer naar het standaardwerk van Harris O’ Boyle en Warbrick:
Law of the European Convention on human rights, 2014, pagina 307, en de daar vermelde rechtspraak van het EHRM.
Gelet hierop kan hetgeen door de raadsman is aangevoerd gebaseerd op de stelling dat er mogelijk sprake is van detentie op grond van artikel 5, eerste lid, sub e EVRM onbesproken blijven.
Wat er overigens ook zij van het standpunt van de raadsman dat er geen sprake zou zijn van een ‘
conviction’ als bedoeld in artikel 5, eerste lid, sub a EVRM, nu tegen het vonnis van de [rechtbank] van [januari] 2019 hoger beroep is aangetekend en het bevel gevangenhouding mede verlengd is op grond van dat vonnis, berust de detentie op artikel 75, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
Nu het hof in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen reden ziet om de voorlopige hechtenis op te heffen, zal het hof dat verzoek afwijzen.
Voor wat betreft het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis overweegt het hof als volgt.
In de kern is het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gebaseerd op de omstandigheid dat er naar het oordeel van verzoeker sprake is van een alternatief voor de voorlopige hechtenis en voorts dat de moeder van verzoeker ernstig ziek is en hij bij zijn moeder wil zijn en voor zijn moeder wil zorgen.
Het hof is er geenszins van overtuigd dat er sprake is van een reëel alternatief voor voorlopige hechtenis. Het bevel voorlopige hechtenis is mede gebaseerd op het gevaar voor herhaling.
Blijkens het vonnis van de [rechtbank] zijn door twee forensisch gedragsdeskundigen rapporten uitgebracht over de geestvermogens van verzoeker. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat verzoeker, kort gezegd, aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens lijdt. De rechtbank heeft in haar vonnis uitgebreid aandacht besteed aan het verleden van verzoeker als het gaat om klinische opname en gebruik van medicatie.
Zo heeft de rechtbank onder meer als volgt overwogen:
“De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor aangehaalde rapportages van de psycholoog en psychiater blijkt dat de kans op herhaling van het plegen van soortgelijke en andere strafbare feiten als hoog wordt ingeschat. Daarbij moet volgens de deskundigen in aanmerking worden genomen dat de verdachte tot dusver nauwelijks in staat is gebleken maatschappelijk zelfstandig te functioneren en dat hij zich in het verleden meermalen heeft onttrokken aan het toezicht. Om herhaling van nieuwe strafbare feiten te voorkomen is het van belang dat deze verdachte niet psychotisch raakt. De kans dat verdachte psychotisch raakt neemt aanzienlijk toe wanneer hij geen medicatie gebruikt. De verdachte is vaak niet voldoende gemotiveerd om medicatie te nemen omdat hij een beperkt zelfinzicht en -besef heeft. “
en voorts:
“Uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte zowel in Nederland als elders in Europa werd veroordeeld. In 2010 werd hij in een psychiatrische kliniek geplaatst met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het reclasseringsrapport van [januari] 2019 blijkt dat de verdachte daarnaast meermalen met een rechterlijke machtiging werd opgenomen. De reclassering stelt twijfels te hebben over de mogelijkheden van behandeling in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering acht het risicomanagement in het kader van tbs met voorwaarden mogelijk indien de verdachte in een FPK verblijft. Het onttrekkingsrisico zal toenemen zodra de verdachte gebruik mag maken van begeleide en onbegeleide vrijheden en of geplaatst zal worden op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA).
De verdachte heeft zich meermalen aan toezicht onttrokken tijdens klinische opnamen in de psychiatrie (….). Gelet op het vorenstaande adviseert de reclasseringswerker negatief ten aanzien van tbs met voorwaarden.”
Uit deze overwegingen van de rechtbank leidt het hof af dat verdachte zich meermalen aan toezicht en behandeling heeft onttrokken, en voorts dat de rechtbank het mede op grond van deze overwegingen noodzakelijk heeft gevonden verzoeker de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, aangezien een minder vergaande modaliteit gelet op het verleden van verzoeker, niet adequaat is in het licht van het voorkomen van het plegen van ernstige strafbare feiten.
De raadsman heeft met een beroep op het door hem overgelegde rapport van de [medewerker bij een zorginstelling] en onder verwijzing naar een recent Overzicht van de voortgangsrapportage van de Dienst Justitiële Inrichtingen de stelling betrokken dat er een alternatief is voor voorlopige hechtenis nu verdachte klinisch zou kunnen worden behandeld en overigens het gevaar voor herhaling klein zou zijn nu de medicatie van verdachte is afgestemd en verdachte de medicatie neemt.
Het hof is er, gelet op de overwegingen van de rechtbank, niet van overtuigd dat met een klinische opname de kans op herhaling wordt teruggebracht tot op een voor de samenleving aanvaardbaar niveau. De stelling in het rapport/advies van de [medewerker bij een zorginstelling] dat verdachte nu zijn medicatie neemt en dat die is afgestemd maakt dat niet anders, nu in dit rapport onvoldoende aandacht is besteed aan het verleden van verzoeker waar het gaat om klinische opname, het nemen van medicatie en het zich onttrekken aan behandeling en toezicht. Aangezien het hof thans niet ziet welke voorwaarden aan een schorsing moeten worden gesteld om de kans op herhaling terug te brengen tot op een voor de samenleving aanvaardbaar niveau, zal het hof het verzoek voor zover het gebaseerd is op het alternatief van een klinische opname, afwijzen.
Verzoeker heeft tenslotte nog aangevoerd dat zijn moeder ernstig ziek is en mogelijk nog slechts acht maanden te leven heeft. Het hof is van oordeel dat dit op zichzelf een zwaarwegende omstandigheid is om de voorlopige hechtenis te schorsen. Echter in de afweging van belangen, waarbij het hof ook betrekt de kans op herhaling waarbij het mogelijk gaat om ernstige strafbare feiten zoals die welke de [rechtbank] in haar vonnis van [januari] 2019 bewezen heeft geacht, is het hof van oordeel dat het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis, zwaarder dient te wegen dan het persoonlijk belang van verzoeker.
Het hof wijst af het verzoek.

BESCHIKKENDE

Wijst af het ingediende verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
Wijst af het ingediende verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Aldus gedaan op 16 mei 2019
door mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter, mr. J. Nederlof en mr. G.P.M.F. Mols, in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier.
Fiat betekening en tenuitvoerlegging:
's-Hertogenbosch,
De advocaat-generaal,
Gezien d.d.
De directeur van [detentieplaats]