ECLI:NL:GHSHE:2019:1912

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
200.255.745_01 en 200.255.745_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling en het gezag over de minderjarige [minderjarige] na de echtscheiding van de ouders. De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2019 te vernietigen, waarin de vader het recht op omgang met [minderjarige] is ontzegd. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. De Stichting Jeugdbescherming Brabant is als belanghebbende aangemerkt en heeft ook een verzoek ingediend.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2019, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De minderjarige heeft zijn mening kenbaar gemaakt via een brief aan het hof. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapporten en adviezen, waaronder die van de GI en de Raad.

Het hof oordeelt dat omgang tussen de vader en [minderjarige] momenteel niet in het belang van het kind is, gezien de spanningen en de negatieve invloed van de vader. De vader moet eerst psychische hulp zoeken en zijn gedrag veranderen voordat omgang kan worden hersteld. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en de GI om de omgangsregeling te wijzigen gedeeltelijk toegewezen, maar het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de GI de voorwaarden voor de omgang zal bepalen. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de vader het recht op informatie te ontzeggen, en het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 mei 2019
Zaaknummers: 200.255.745/01 en 200.255.745/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/344184 / FA RK 18-2215
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel van de vader,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel en in incidenteel appel van de Stichting Jeugdbescherming Brabant,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van de Voorde.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] , tevens appellante in incidenteel appel, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2019, heeft de moeder verzocht:
I. voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank de inleidende verzoeken
van de vader niet heeft afgewezen en het inleidende verzoek van de moeder heeft afgewezen
en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader het recht op omgang en op informatie voor onbepaalde tijd te ontzeggen;
II. de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking waarvan beroep te schorsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, tevens houdende incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 1 april 2019, heeft de GI verzocht:
1. de beschikking van de rechtbank te vernietigen wat betreft de bepaling over de begeleide omgang tussen de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] en de vader op het moment dat [minderjarige] weer bij de moeder zou wonen en de vader het recht op omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen;
2. de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beroepen beschikking te schorsen.
2.3.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 17 april 2019, heeft de vader verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en het verzoek van de moeder tot schorsing af te wijzen.
De vader heeft hierbij tevens incidenteel appel ingesteld en verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep deels te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toe te wijzen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Voorde;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
Tevens is een vertegenwoordiger van de raad ter zitting verschenen.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 1 april 2019. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 14 maart 2019;
  • de brief van de raad van 10 april 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 18 april 2019.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 10 september 2004 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 30 augustus 2011 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 21 oktober 2011 is ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald.
3.3.
Bij beschikking van dit hof van 29 september 2016 is de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van 15 maart 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar eenmaal per twee weken onder begeleiding gedurende anderhalf uur. Hierbij heeft de rechtbank verstaan, dat voor het bieden van hulpverlening en ondersteuning in het kader van de uitvoering van de omgangsregeling door de ouders gebruik zal worden gemaakt van het CJG en/of [instelling 1] .
De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat als uitgangspunt heeft te gelden, dat door de ouders met de dan beschikbare hulpverlening wordt gewerkt aan een situatie, waarin er - uiteindelijk - weer onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] kan plaatsvinden met een frequentie van eenmaal per veertien dagen van vrijdag 16.30 uur tot en met zondag 16.30 uur.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van 26 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat er tussen de vader en [minderjarige] een voorlopige omgangsregeling geldt, zolang in de bodemprocedure nog niet is beslist, inhoudende:
- drie keer een begeleid contact in een frequentie van één keer in de veertien dagen voor de duur van drie uur op locatie;
- daarna begeleid contact bij de vader thuis in een frequentie van één keer in de veertien dagen voor de duur van drie uur.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de raad verzocht om vooruitlopend en ten behoeve van een bodemprocedure in het reeds lopende beschermingsonderzoek de vragen te beantwoorden zoals deze in rechtsoverweging 3.11 van dat vonnis zijn opgenomen en hierover te rapporteren en te adviseren.
Bij arrest van 2 oktober 2018 heeft dit hof het vonnis van de voorzieningenrechter van
26 januari 2018 bekrachtigd.
3.6.
De raad heeft op 13 november 2018 rapport uitgebracht. Naast het verzoek om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden en de GI te machtigen hem uit huis te plaatsen voor de duur van zes maanden, adviseert de raad in dit rapport om de vader het recht op omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen.
3.7.
[minderjarige] staat sinds 31 augustus 2018 onder (voorlopig) toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] loopt tot uiterlijk 30 november 2019.
Op grond van een daartoe strekkende machtiging is [minderjarige] vanaf 31 augustus 2018 uit huis geplaatst geweest, aanvankelijk in een crisisopvang, daarna in een netwerkpleeggezin. Sinds 16 januari 2019 verblijft [minderjarige] weer thuis bij de moeder.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag en het hoofdverblijf afgewezen, de vader het recht op omgang ontzegd totdat [minderjarige] weer thuis woont bij de moeder en bepaald - met wijziging in zoverre van de beschikking van de voorzieningenrechter van 26 januari 2018 - dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar onder begeleiding van [instelling 1]
vanaf het moment dat [minderjarige] weer thuis woont bij de moeder, waarbij de opbouw begeleid en bepaald wordt door [instelling 1] en de GI. De rechtbank heeft verstaan dat voor het bieden van hulpverlening en ondersteuning in het kader van de uitvoering van de begeleide omgang gebruik zal worden gemaakt van [instelling 1] . De rechtbank heeft de behandeling van de zaak
aangehouden tot 28 mei 2019 pro forma, zulks in afwachting van het rapport van [instelling 1] over het verloop van de begeleide omgang. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.9.
De moeder, de vader en de GI kunnen zich met deze beschikking (deels) niet verenigen
en zij zijn hiervan (in zoverre) in hoger beroep gekomen.
De moeder heeft tevens verzocht de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking waarvan beroep te schorsen.
3.10.
De moeder voert, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende aan.
Overeenkomstig het advies van de raad dient de vader het recht op omgang met [minderjarige] te
worden ontzegd. De vader heeft al zeer lang een negatieve invloed op [minderjarige] . Het gaat hem met name om zijn eigen belang en niet om dat van [minderjarige] . Door toedoen van de vader is de zaak rondom [minderjarige] eind augustus/begin september 2018 geëscaleerd, waardoor [minderjarige] uit huis geplaatst is. Omgang met de vader brengt [minderjarige] onherstelbare schade toe. De vader doet tegenover [minderjarige] belastende uitspraken. [minderjarige] wordt door deze uitlatingen deelgenoot van de negatieve gevoelens van de vader jegens de moeder en [instelling 1] . De grondhouding van de vader is dat het altijd aan een ander ligt.
Aan de moeder is niets te verwijten. Zij betwist dat zij de vader diskwalificeert.
De moeder betwist verder dat de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] bij [instelling 1] positief is verlopen, zoals [instelling 1] heeft gerapporteerd. De moeder wijst op de mening van [minderjarige] zoals hij die heeft verwoord in de brief aan het hof en op de familierelatietest, afgenomen bij [instelling 1] op 12 oktober 2018. [minderjarige] komt nu eindelijk tot rust en hij wil bij de moeder blijven wonen.
Verder is het naar de mening van de moeder aangewezen om de vader het recht op informatie over [minderjarige] te ontzeggen om zo de noodzakelijke rust rondom [minderjarige] te garanderen.
Het verzoek van de vader in incidenteel hoger beroep dient te worden afgewezen. Het gezag is de vader ontnomen vanwege zijn onacceptabele gedrag. De moeder betwist dat zij zich niet zou hebben gehouden aan de omgangsregeling met de vader. Het was [instelling 1] die niet meer verder wilde gaan met de begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader.
3.11.
De GI voert, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende aan.
Onder de huidige omstandigheden is omgang tussen de vader en [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is momenteel niet in staat om te gaan met de opgelopen spanningen rondom de contacten met de vader. De onvoorspelbaarheid in het gedrag van de vader maakt dat [minderjarige] niet onbezorgd kan opgroeien in de thuissituatie bij de moeder en dat een begeleid contact tussen [minderjarige] en de vader niet in [minderjarige] ’s belang is. Het is op dit moment niet mogelijk om deze omgang onbelast, veilig en ontspannen te laten verlopen.
Sinds [minderjarige] weer bij de moeder woont, is er een goede gehechtheidsrelatie tussen hen waargenomen. De moeder is in staat [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft qua opvoedklimaat en zij kan tevens ruimte bieden aan [minderjarige] om contact te onderhouden met de vader, naar gelang [minderjarige] daaraan behoefte heeft. De spanningen rondom de bezoeken met de vader zijn opgelopen en roepen bij [minderjarige] een gevoel van onveiligheid op. [minderjarige] wil bij de moeder blijven wonen.
Belangrijk is dat [minderjarige] individuele hulp van een kinderpsycholoog krijgt voor het omgaan met loyaliteitsgevoelens en om steviger te worden.
Op 1 februari 2019 heeft de GI aan de vader laten weten dat in overleg met [instelling 1] [minderjarige] eerst een aantal gesprekken aangeboden krijgt met een kinderbehartiger bij [instelling 1] , alvorens de
bezoeken met de vader concreet opgestart zullen worden. Ook van de vader werd verwacht dat hij deelneemt aan persoonlijke gesprekken om de bezoeken voor te bespreken. De vader heeft dit eerst geweigerd. Recentelijk heeft er pas een eerste gesprek plaatsgevonden. Het is
niet gelukt om met de vader op een constructieve wijze in gesprek te gaan.
[instelling 1] heeft de communicatie en het contact met de vader stopgezet per 5 maart 2019. [instelling 1] heeft aangegeven dat de opdracht om de bezoeken te begeleiden onuitvoerbaar is, omdat de vader zich niet laat aanspreken of begeleiden en hij alle hulpverlening vanuit [instelling 1] diskwalificeert. De vader diskwalificeert ook de moeder als ouder. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Inzet van een andere instantie zoals [instelling 2] of [instelling 3] heeft geen meerwaarde.
De GI vindt het van groot belang dat de vader passende hulpverlening krijgt voor zijn gedrag. Hij dient zijn gedrag concreet te veranderen zoals betrouwbaar en voorspelbaar zijn, meewerken met afspraken en te allen tijde het belang van [minderjarige] voorop stellen.
De vader heeft recht op informatie, waarbij de GI adviseert om in de beschikking op te nemen dat de vader deze informatie niet publiekelijk mag delen.
3.12.
De vader voert, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] dat de omgang met de vader weer opgestart wordt. [minderjarige] genoot van het contact met de vader. [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict. Hij durft er - ook tegenover de kinderbehartiger - niet voor uit te komen dat hij contact wil met de vader, uit angst voor de reactie van de moeder. De spanningen bij [minderjarige] worden mede veroorzaakt door de opvoedsituatie bij de moeder. De vader is van mening dat het noodzakelijk is om de gesprekken van [minderjarige] met de kinderbehartiger te laten plaatsvinden gelijktijdig met de begeleide contacten. De kinderbehartiger kan dan observeren hoe deze contacten verlopen om vervolgens daarover met [minderjarige] in gesprek te gaan. Naast [instelling 1] kan de omgang tussen [minderjarige] en de vader ook begeleid worden door een andere instantie zoals [instelling 2] of [instelling 3] .
De moeder frustreert de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Zo wilde zij niet meewerken aan de inzet van individuele hulpverlening voor [minderjarige] .
De GI heeft geen legitieme reden om de bestreden beschikking niet ten uitvoer te leggen. Dat [minderjarige] de omgang met de vader niet zou aankunnen, is niet onderbouwd door verslagen van de gesprekken die [minderjarige] met de kinderbehartiger heeft gevoerd. Evenmin heeft de GI onderbouwd dat de vader de afspraken met de GI niet nakomt.
Voorbereidende gesprekken met de GI hebben geen meerwaarde. De vader heeft geen vertrouwen meer in de GI. De vader krijgt steeds de zwarte piet toegespeeld, terwijl de GI de moeder de hand boven het hoofd houdt. Het gesprek dat vorige week op het kantoor van de advocaat van de vader heeft plaatsgevonden, heeft contraproductief gewerkt voor het opstarten van de begeleide contacten.
De vader betwist dat hij psychische hulp nodig heeft. Dit is ook de mening van de huisarts van de vader.
Gelet op de beperkte omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft de vader belang bij een informatieregeling. De informatieplicht is voor de vader een belangrijk middel om de band met [minderjarige] te behouden. De vader ontkent dat hij ooit informatie die over [minderjarige] gaat, met anderen heeft gedeeld.
Het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank moet worden afgewezen. Nu de GI en [instelling 1] niet willen meewerken aan het begeleiden van de omgang zoals bepaald bij de beschikking waarvan beroep, heeft de moeder geen belang bij dit verzoek.
Er is verder wel degelijk aanleiding om het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] te herstellen. De vader erkent dat hij in het verleden niet altijd verstandig heeft gereageerd, maar dit kwam voort uit paniek. Hij had nauwelijks middelen tot zijn beschikking om beslissingen te nemen voor [minderjarige] . De moeder heeft lange tijd aan niets willen meewerken.
Volgens de vader verloopt de communicatie tussen de ouders al langere tijd beter. De strijd
speelt zich niet af tussen de ouders, maar tussen de GI en de ouders en met name de vader.
De vader is zijn gezag over [minderjarige] kwijtgeraakt, doordat de GI de rechter eenzijdig heeft geïnformeerd. De GI heeft belangrijke informatie waarin [instelling 1] zich positief over de vader uitliet, niet gedeeld.
Ten slotte is het in het belang van [minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader vast te
stellen. De vader kan goed voor [minderjarige] zorgen en [minderjarige] vindt het fijn om bij de vader te zijn. De moeder worstelt met [minderjarige] ’s gedrag. Dit gedrag laat [minderjarige] niet zien bij de vader.
De vader acht het noodzakelijk dat er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de vraag
of het in het belang van [minderjarige] is dat hij bij de vader gaat wonen.
De familierelatietest, waarop de moeder zich beroept, is geen betrouwbaar instrument.
3.13.
De raad heeft ter zitting - in het kort - het volgende verklaard. Op dit moment is omgang met de vader niet in het belang van [minderjarige] . De vader moet eerst psychische hulp en ondersteuning zoeken. Hij steekt meer energie in zijn strijd tegen instanties dan in het contact met [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] moeten sterker worden. Daaraan wordt thans gewerkt. Er is nu eerst rust voor [minderjarige] nodig.
Gezag
3.14.
Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.15.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat er grond bestaat om de vader weer samen met de moeder het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te laten uitoefenen. Dit hof heeft bij beschikking van
29 september 2016 geoordeeld dat er bij handhaving van het gezamenlijk gezag van de ouders sprake zou zijn van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat niet te verwachten was dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt dat sinds de beschikking van 29 september 2016 [minderjarige] nog verder klem is geraakt in de verhevigde strijd tussen de ouders, met als gevolg dat [minderjarige] uit huis is geplaatst op een neutrale plek om tot rust te komen.
Evenmin kan naar het oordeel van het hof worden aangenomen dat dit hof bij het nemen van de beslissing om de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Uit de beschikking blijkt dat het hof ermee bekend was dat een klacht van de vader tegen de GI gegrond was verklaard. De vader heeft verder naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat door de niet-gedeelde informatie van [instelling 1] het hof het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft belast.
De stelling van de vader dat de rechtbank in overweging 3.6. heeft overwogen dat ‘indien uitgegaan zou zijn van de juiste informatie dan was het gerechtshof nimmer tot de beslissing van 29 september 2016 gekomen’, berust op een onjuiste lezing van de beschikking van de rechtbank. Het betreft hier de weergave door de rechtbank van het standpunt van de vader.
Op grond van het voorgaande ziet het hof evenals de rechtbank geen grond om de vader weer met het gezag over [minderjarige] te belasten.
De grief van de vader faalt.
3.16.
De hoofdverblijfplaats van een kind is van rechtswege bij de gezaghebbende ouder. Nu
de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent, heeft [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij haar. Aan het verzoek van de vader een onafhankelijk onderzoek te verrichten naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gaat het hof voorbij. Een verzoek tot uithuisplaatsing bij de andere ouder, waar de vader in zijn grief op doelt, ligt aan het hof niet voor.
Ook deze grief van de vader slaagt niet.
Omgangsregeling
3.17.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef en sub d BW ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd – indien omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.18.
Het hof stelt voorop dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang is dat hij contact heeft met zowel de moeder als de vader en dat beide ouders een belangrijke rol in zijn leven spelen.
Uit de stukken blijkt dat [instelling 1] heeft vastgesteld dat de begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader positief is verlopen. Het hof acht het dan ook nog steeds in het belang van [minderjarige] dat er omgang plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] woont inmiddels weer thuis bij de moeder. Er is hulpverlening ingezet voor de moeder en [minderjarige] , waardoor de opvoedsituatie bij de moeder wordt verbeterd en [minderjarige] en de moeder weerbaarder kunnen worden. Het hof acht het van belang dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] begeleid wordt teneinde [minderjarige] te beschermen tegen mogelijke belastende uitspraken van de vader. De rechtbank heeft verstaan dat voor de uitvoering van de begeleide omgang gebruik zal worden gemaakt van [instelling 1] . Uit de brief van [instelling 1] van 22 maart 2019 blijkt dat [instelling 1] de hulpverlening heeft stopgezet, omdat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid en voorspelbaarheid en de huidige situatie daaraan niet voldoet. Volgens [instelling 1] uit de vader continu beschuldigingen tegen de medewerkers van [instelling 1] . Daarnaast is - zo stelt [instelling 1] - psychologische hulp voor [minderjarige] noodzakelijk.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader zich onvoldoende realiseert welk effect zijn strijd tegen de instanties heeft op zijn omgeving en welke gevolgen dit kan hebben voor de omgang met [minderjarige] . Het hof acht het dan ook in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vader hiervoor passende hulp gaat zoeken. De vader dient, voordat de begeleide contacten weer kunnen worden opgestart, zijn gedrag te veranderen: hij moet zich betrouwbaar en voorspelbaar opstellen, meewerken met afspraken en steeds het belang van [minderjarige] vooropstellen. De GI zal toetsen of de vader zich aan deze voorwaarden houdt.
Het hof zal gelet op het voorgaande bepalen dat de vader recht heeft op omgang met [minderjarige] , waarbij de aanvang, frequentie, duur en vorm zal worden bepaald door de GI en de omgang zal worden begeleid door [instelling 1] of een andere instantie.
Dit leidt er toe dat het hof de beschikking van de rechtbank voor zover het betreft de beslissing met betrekking tot de omgang gedeeltelijk zal vernietigen. Voor de leesbaarheid echter zal het hof de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de omgang volledig vernietigen en de omgangsregeling in zijn geheel opnieuw formuleren.
Informatie
3.19.
Nu de rechtbank geen beslissing heeft genomen over het verzoek van de moeder om de vader het recht op informatie te ontzeggen, hoeft de desbetreffende grief van de moeder niet te worden besproken. Het hof zal de moeder in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Schorsing
3.20.
Nu het hof heden uitspraak doet in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing. Dit verzoek zal het hof afwijzen.
3.20.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.255.745/01:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek de vader voor onbepaalde tijd het recht op informatie over [minderjarige] te ontzeggen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2019 voor zover het betreft de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] ;
bepaalt dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar onder begeleiding van [instelling 1] of een andere instantie, waarbij de aanvang, de duur, de frequentie en de vorm bepaald worden door de GI;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak met nummer 200.255.745/02:
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en
M.I. Peereboom - van Drunick en is op 23 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.