ECLI:NL:GHSHE:2019:1908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
200.250.318_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving basisschool en buitenschoolse opvang in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de inschrijving van haar kinderen op een basisschool en voor buitenschoolse opvang. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Sanders-Maanurdin, verzocht het hof om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, die haar verzoek had afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.C.W.M. Gerrits, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en om zijn verzoeken te honoreren.

De zaak betreft de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over drie minderjarige kinderen, geboren uit het huwelijk van partijen. De moeder stelde dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is en dat de kinderen overbelast zijn door de lange reistijden tussen de woningen van beide ouders. De vader betwistte de grieven van de moeder en stelde dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is, waarbij het centrum van hun leven in en rondom [plaats 2] ligt.

Het hof heeft besloten dat het onvoldoende voorgelicht is om een verantwoorde beslissing te nemen en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de belangen van de kinderen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 19 september 2019, in afwachting van het rapport en advies van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 mei 2019
Zaaknummer: 200.250.318/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/330658 / FA RK 18-627
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Sanders-Maanurdin,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.C.W.M. Gerrits.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 24 augustus 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 november 2018, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de beslissing betreffende het verzoek toestemming inschrijving school en buitenschoolse opvang, en alsnog rechtdoende, de moeder vervangende toestemming te verlenen om:
a. [minderjarige 2] in te schrijven op basisschool OBS [basisschool 1] te [plaats 1] ;
b. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in te schrijven in het kader van buitenschoolse opvang op kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] te [plaats 1] ;
c. [minderjarige 3] in te schijven op basisschool OBS [basisschool 1] te [plaats 1] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 april 2019, heeft de vader het hof verzocht de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit beroep af te wijzen.
Tevens heeft de vader bij zelfstandig verzoek - welk verzoek ter zitting is aangepast - het hof verzocht te bepalen dat [minderjarige 3] zal worden ingeschreven op de basisschool in [plaats 2] , bij partijen genoegzaam bekend.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met productie, ingekomen ter griffie op 29 april 2019, heeft de moeder het hof verzocht om de vader primair niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans subsidiair de verzoeken van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond, althans onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Sanders-Maanurdin;
  • de vader, bijgestaan door mr. Gerrits;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotitie.
2.5.
Het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 2 mei 2019;
is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De advocaat van de vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Nu zij zich echter voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer - aangezien deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn - heeft zij alsnog ingestemd met overlegging van die bijlage. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 10 juni 2011 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang,
bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en is er een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
De regeling inzake de verdeling van de zorg - en opvoedingstaken is als volgt: in een cyclus van twee weken zullen de kinderen bij de vader verblijven in de eerste week van woensdag na school tot zaterdag 10:00 uur, waarbij de moeder de kinderen op zaterdag bij de vader ophaalt, en in de tweede week van donderdag na school tot zondag 19:00 uur, waarbij de vader de kinderen op zondag bij de moeder terugbrengt.
De rechtbank heeft verder, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen - om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in te schrijven op basisschool [basisschool 2] te [plaats 1] , alsmede om hen in het kader van buitenschoolse opvang, in te schrijven op kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] te [plaats 1] - afgewezen.
3.3.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. De huidige zorgregeling functioneert niet volgens de moeder en zij acht voortzetting daarvan niet in het belang van de kinderen. De kinderen, in het bijzonder [minderjarige 1] , zijn overbelast.
De kinderen zitten zeven ochtenden en vijf avonden per tien schooldagen in de auto om van [plaats 1] naar [plaats 2] en weer terug te worden gebracht, dit is teveel. Daarbij komt dat de kinderen relatief laat thuis zijn en er geen tijd is voor sociale activiteiten.
[minderjarige 1] gaat per januari 2019 naar een andere school in [plaats 3] , dit betreft speciaal onderwijs. Deze wijziging was noodzakelijk en de partijen zijn, na overleg met de school en hulpverleners, hiertoe overgegaan.
Gelet op de gewijzigde situatie van [minderjarige 1] gaat de overweging van de rechtbank - dat een wijziging van school voor [minderjarige 1] nadelige gevolgen zal hebben voor de positieve ontwikkeling die hij op dat moment doormaakte op school - niet op. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen is derhalve achterhaald en mag niet worden meegewogen bij de beslissing op het verzoek van de moeder.
De moeder stelt voorts dat de rechtbank haar verzoek om [minderjarige 2] in te schrijven op een basisschool in [plaats 1] , alsmede om hem in te schrijven op een buitenschoolse opvang in [plaats 1] ten onrechte heeft afgewezen en het door haar gestelde geen rechtvaardiging is voor de grote verandering die een wijziging van school voor [minderjarige 2] zal betekenen en die een grote impact op hem zal hebben.
[minderjarige 2] zit zeven ochtenden en vijf avonden per tien schooldagen in de auto. Hij is dan relatief laat thuis en is er geen tijd voor sociale activiteiten. Dit terwijl [minderjarige 2] een motorische achterstand heeft en hij iedere dag zou moeten oefenen met schrijven.
Wanneer hij in [plaats 1] naar school gaat is er minder reistijd en is hij op de dagen dat hij bij de moeder is, eerder thuis. De school in [plaats 1] hanteert verder een continurooster. De kinderen zijn dan iedere dag om 14:15 uur thuis.
De werkgever van de moeder is bovendien bereid om te schuiven met werktijden. Ook het verminderen van het aantal uren is bespreekbaar. Het is voor de moeder echter niet mogelijk om op dit moment minder te gaan werken aangezien zij deze extra inkomsten nodig heeft om opvangkosten en reiskosten te betalen.
Het wisselen van school heeft een impact op een kind. [minderjarige 2] is echter relatief jong.
Per saldo zal de door de moeder verzochte wijziging aanzienlijk meer rust en ruimte om te spelen/ontspannen voor [minderjarige 2] met zich meebrengen en ook meer rust voor partijen zelf. De voordelen die verbonden zijn aan handhaving van de huidige situatie wegen naar mening van de moeder niet op tegen de voordelen die verbonden zijn aan het wijziging van de huidige situatie.
Tot slot stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de reistijd van de kinderen bij de door de moeder verzochte wijziging van school nauwelijks zal veranderen, gelet op het feit dat de kinderen nagenoeg evenveel tijd bij beide ouders doorbrengen.
De moeder benadrukt dat niet de reistijd maar de mate waarin de kinderen belast worden doorslaggevend dient te zijn. De schooldagen maken de regeling zo belastend.
De school [basisschool 1] in [plaats 1] is een school vlakbij de woning van de moeder, deze school is mogelijk geschikt voor alle drie de kinderen. Deze school biedt ook speciaal onderwijs. De kinderen kunnen in [plaats 1] op deze manier bovendien een sociaal leven opbouwen.
Uit proceseconomische overwegingen verzoekt de moeder het hof om haar tevens toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige 3] op de voornoemde school. [minderjarige 3] wordt in de zomer van 2019 vier jaar. Het is de wens van de moeder om haar in te schrijven op een basisschool in [plaats 1] . Dit aangezien er veel kinderen, van de peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf waar zij nu naar toegaat, ook naar deze school gaan.
Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het verder van belang dat zij worden ingeschreven op de buitenschoolse opvang in [plaats 1] .
De moeder wil graag met de vader rond de tafel gaan zitten, om nieuwe afspraken te maken, zodat partijen rekening kunnen houden met de individuele behoeften van ieder kind.
Het vervoer van [minderjarige 1] moet bovendien via één gemeente geregeld worden en overleg tussen partijen is derhalve noodzakelijk.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader stelt voorop dat de inschrijving van de kinderen bij de moeder uitsluitend uit fiscale overwegingen heeft plaatsgevonden. Partijen hebben echter een volwaardig co-ouderschap met een nagenoeg gelijke zorgverdeling waarbij het uitgangspunt is geweest dat het centrum van het leven van de kinderen van partijen in en rondom [plaats 2] zou zijn.
Dit dient in hoger beroep ook het uitgangspunt te zijn ten aanzien van de schoolkeuze van de kinderen alsmede voor de inschrijving op de buitenschoolse opvang.
Reeds in een door de moeder opgestarte kort geding procedure heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen en verwezen naar het door partijen overeengekomen ouderschapsplan. De moeder is volgens de vader niet bereid om zich open te stellen voor een andere visie.
[minderjarige 1] volgt speciaal onderwijs in [plaats 3] . De verwachting is dat dit enkel voor de onderbouw zal zijn. Daarna zou hij naar verwachting weer kunnen aansluiten bij de bovenbouw in [plaats 2] , aldus de vader. Het schoolvervoer voor [minderjarige 1] is geen enkel beletsel nu het vervoersbedrijf op de hoogte is van de zorgregeling.
Wat betreft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] acht de vader het wenselijk dat zij in [plaats 2] naar school kunnen (blijven) gaan.
De nadelen die de moeder ondervindt zijn volgens de vader het gevolg van haar eigen keuzes. De kinderen doen het goed, het vervoer voor [minderjarige 1] is geregeld en de kinderen hebben belang bij het ongewijzigd voort zetten van deze regeling.
De vader heeft de grieven van de moeder dan ook gemotiveerd betwist.
Conform de uitgangspunten van het ouderschapsplan is de intentie van partijen dat [minderjarige 1] zal opgroeien in [plaats 2] , althans dat hij daar zijn basis heeft. Ook de wijziging van zijn sociale omgeving kan voor [minderjarige 1] ongewenste prikkels met zich mee brengen.
De vader heeft verder aangevoerd dat de moeder niet heeft gegriefd tegen het uitgangspunt van de rechtbank dat het centrum van het leven van de kinderen rondom [plaats 2] dient te zijn. Dit staat volgens de vader derhalve vast.
Verder stelt de vader dat door de wisseling van de school de reistijd niet noemenswaardig wijzigt. Het is de moeder die zelf baat heeft bij wijziging van de reistijd die uiteindelijk enkel en alleen het gevolg is van haar woonplaatskeuze.
De moeder was al bij haar woonplaatskeuze op de hoogte van de tussen partijen geldende zorgregeling en zij wist ook dat deze keuze een zekere reistijd met zich mee zou brengen omdat partijen [plaats 2] als basis voor de kinderen wenselijk achtten.
De moeder gaf prioriteit aan de verhuizing.
De moeder wijdt geen woorden aan de verdere gevolgen van de wijziging voor de vader en zij is niet bereid gebleken om andere opties die de reistijd voor de kinderen en de moeder beperken in overweging te nemen.
De vader betwist dan ook uitdrukkelijk dat de door de moeder gewenste situatie meer rust brengt voor partijen zoals de moeder stelt. Enkel de moeder ervaart straks meer rust.
Dat de moeder de kinderen minder ziet vanwege haar fulltime functie is een discussie van een andere orde.
Door de wijziging zouden de kinderen aanzienlijk minder tijd met de vader doorbrengen dan nu het geval is en de binding met [plaats 2] wordt ernstig beperkt.
De moeder is door haar keuzes bovendien genoodzaakt de kinderen op de buitenschoolse opvang onder te brengen. Bij de vader is daarvan geen sprake.
Zelfstandig verzoek (deels ingetrokken)
De vader verzoekt het hof te bepalen dat [minderjarige 3] zal worden ingeschreven op de basisschool in [plaats 2] .
[minderjarige 1] is per januari 2019 op zijn nieuwe school in [plaats 3] begonnen. Het is derhalve thans nog voorbarig om zijn ontwikkeling op deze nieuwe school te beoordelen. De vader benadrukt echter dat het zijn wens blijft dat [minderjarige 1] terugkeert naar de school in [plaats 2] .
Het verzoek van vader om eveneens te bepalen dat [minderjarige 1] , indien kenbaar wordt gemaakt dat bijzonder onderwijs voor hem niet langer nodig zou zijn, zal terugkeren naar zijn oude basisschool in [plaats 2] , is door de vader ter zitting ingetrokken.
3.6.
In het verweerschrift van de moeder ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de vader wijst zij erop dat de kinderen van partijen ook naar een kinderdagverblijf gingen toen partijen nog samen waren. De vader maakt voor de opvang van de kinderen gebruik van zijn netwerk.
Bij het opstellen van het ouderschapsplan was het uitgangspunt dat beide ouders evenveel “quality time” met de kinderen zouden kunnen hebben. In de praktijk is gebleken dat deze doelstelling met de afspraken die zijn opgenomen in het ouderschapsplan niet worden gerealiseerd. De focus op en het vasthouden van de vader aan [plaats 2] als zijnde het centrum van het leven van de kinderen sluit niet aan op de oorspronkelijke bedoelingen en afspraken van partijen en ook niet op de wijze waarop de kinderen zich ontwikkelen.
3.7.
Ter zitting van het hof heeft de moeder daar nog aan toegevoegd dat het haar wens is dat er naar ieder kind individueel wordt gekeken. Verder acht zij het van belang dat de kinderen ook in [plaats 1] een sociaal leven opbouwen. De verwijzing van de vader naar de uitgangspunten van het door partijen destijds ondertekende ouderschapsplan wijst de moeder van de hand. Zij benadrukt dat reeds ter zitting van de rechtbank is gebleken dat partijen geen overeenstemming meer hebben over alle punten over het ouderschapsplan en dit ouderschapsplan om die reden niet aan de bestreden beschikking is gehecht.
3.8.
Ter zitting van het hof heeft de vader benadrukt dat het zijn voorkeur heeft dat de kinderen van partijen niet een kinderdagopvang bezoeken. Als dit al nodig zou zijn dan verdient het zijn voorkeur dat deze opvang in [plaats 2] plaatsvindt.
De vader heeft verder zijn bezwaren geuit tegen het feit dat de moeder, tegen zijn wens in, de kinderen heeft ingeschreven op de kinderdagopvang/buitenschoolse opvang in [plaats 1] .
3.9.
De raad heeft ter zitting de goede intenties van de ouders bij het opstellen van het ouderschapsplan als uitgangspunt genomen. Duidelijk is echter dat de co-ouderschapsregeling met de nodige reisafstand bijstelling van de ouders vraagt.
De vertegenwoordigster van de raad heeft echter de indruk dat de ouders door iets worden weerhouden om serieus naar de (belangen van de) kinderen te kijken.
Zij acht het op dit moment niet mogelijk om een advies te geven en heeft de ouders een raadsonderzoek aangeboden.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Partijen hebben ieder het hof verzocht om de ander in het verzoek betreffende de inschrijving van [minderjarige 3] op een basisschool niet-ontvankelijk te verklaren.
Ter zitting van het hof hebben partijen desgevraagd over en weer de door hen opgeworpen bezwaren ten aanzien van de ontvankelijkheid ingetrokken. Dit maakt dat de (toekomstige) inschrijving van [minderjarige 3] op een basisschool (inhoudelijk) deel uitmaakt van de onderhavige procedure.
3.10.2.
Nu de vader ter zitting van het hof zijn zelfstandig verzoek - voor zover het betreft de terugkeer van [minderjarige 1] naar zijn oude basisschool in [plaats 2] , indien kenbaar wordt gemaakt dat bijzonder onderwijs voor hem niet langer nodig zou zijn - heeft ingetrokken, zal het hof hem niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Vervangende toestemming
3.10.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor (het wijzigen van) de inschrijving op school van de kinderen, alsmede de (wijziging van de) inschrijving voor buitenschoolse opvang, toestemming van de vader behoeft en vice versa.
Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
3.10.4.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
- Is het, mede gelet op de tussen de ouders overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in het belang van [minderjarige 1] om hem in te schrijven op de buitenschoolse opvang op kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] te [plaats 1] ?
- Is het, mede gelet op de tussen de ouders overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in het belang van [minderjarige 2] om hem in te schrijven op basisschool OBS [basisschool 1] te [plaats 1] en op de buitenschoolse opvang op kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] te [plaats 1] ?
- Is het, mede gelet op de tussen de ouders overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in het belang van [minderjarige 3] om haar in te schijven op basisschool OBS [basisschool 1] te [plaats 1] ?
-Hebben de ouders professionele ondersteuning nodig, en zo ja in welke vorm, om in het belang van de kinderen hun onderlinge communicatie te verbeteren?
- Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de ` voornoemde onderzoeksvragen zijn vermeld, maar wel van belang zijn met betrekking tot de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken; en zo deze bevindingen naar voren zijn gekomen, welke zijn dit?
3.10.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.10.6.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden tot PRO FORMA 19 september 2019.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn zelfstandige verzoek voor zover hij het hof heeft verzocht te bepalen dat [minderjarige 1] , indien kenbaar wordt gemaakt dat bijzonder onderwijs voor hem niet langer nodig is, zal terugkeren naar de basisschool in [plaats 2] ;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.10.4. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 19 september 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, E.L. Schaafsma-Beversluis, mr. H.J. Witkamp en is op 23 mei 2019. uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.