ECLI:NL:GHSHE:2019:1894

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
20-001339-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was betrokken bij een dodelijk verkeersongeval op 9 oktober 2016 in de gemeente Halderberge, waarbij hij onder invloed van alcohol met zijn auto in aanrijding kwam met een fietser, die als gevolg daarvan overleed. De verdachte werd eerder door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar de verdediging voerde enkel een strafmaatverweer. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof overwoog dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen door na het nuttigen van alcoholhoudende drank te gaan autorijden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De uitspraak benadrukt de ernst van het bewezen verklaarde en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001339-18
Uitspraak : 21 mei 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-665643-16 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres verdachte].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 1 primair) en overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte het rijbewijs al heeft ingeleverd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen ten aanzien van de bewezenverklaring en de opgelegde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen en zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde hoofdstraf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Door de verdediging is uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen hoofdstraf(fen).
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 in de gemeente Halderberge als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Renault), daarmede rijdende over de weg, de Zeggeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge, althans aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig, na het gebruik van alcoholhoudende drank, met dat motorrijtuig rijdende over die weg en naderend de T-kruising/splitsing van die weg, met de weg, de Galgestraat, op een zodanige wijze en/of met een dusdanig (hoge) snelheid, gezien de rijrichting, de voor hem, verdachte, "naar links" verlopende bocht in die weg is ingestuurd/ingereden, dat hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, niet het verloop van die, in die weg, gelegen bocht heeft gevolgd, althans niet het verloop van de rijbaan van die weg heeft gevolgd, doch met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, van de rijbaan van die weg, in de berm is gereden/geraakt, op het moment dat de bestuurder van een fiets zich (zeer kort) vóór zijn, verdachtes, motorrijtuig, eveneens op die weg bevond, (mede) ten gevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing/aanrijding is gekomen met de bestuurder van die fiets, waardoor de bestuurder (genaamd: [slachtoffer]) van die fiets, werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,34 milligram, in elk geval hoger dan 0,50 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 in de gemeente Halderberge als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Renault), daarmede rijdende over de weg, de Zeggeweg en naderend de T-kruising/splitsing van die weg, met de weg, de Galgestraat, na het gebruik van alcoholhoudende drank, op een zodanige wijze en/of met een dusdanig (hoge) snelheid, gezien de rijrichting, de voor hem, verdachte, "naar links" verlopende bocht in die weg is ingestuurd/ingereden, dat hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, niet het verloop van die, in die weg, gelegen bocht heeft gevolgd, althans niet het verloop van de rijbaan van die weg heeft gevolgd, doch met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, van de rijbaan van die weg, in de berm is gereden/geraakt, op het moment dat de bestuurder van een fiets zich (zeer kort) vóór zijn, verdachtes, motorrijtuig, eveneens op die weg bevond, waarna hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in botsing/aanrijding is gekomen met de bestuurder van die fiets, waarbij de bestuurder (genaamd: [slachtoffer]), van die fiets, dodelijk letsel en/of schade heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2. primair
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 in de gemeente Halderberge als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,34 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 in de gemeente Halderberge, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 9 oktober 2016 in de gemeente Halderberge als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Renault), daarmede rijdende over de weg, de Zeggeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam, na het gebruik van alcoholhoudende drank, met dat motorrijtuig rijdende over die weg en naderend de T-kruising/splitsing van die weg, met de weg, de Galgestraat, op een zodanige wijze heeft gereden, dat hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, op het moment dat de bestuurder van een fiets zich (zeer kort) vóór zijn, verdachtes, motorrijtuig, eveneens op die weg bevond, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met de bestuurder van die fiets, waardoor de bestuurder van die fiets, genaamd [slachtoffer], werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, bloed, bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,34 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
primair
hij op 9 oktober 2016 in de gemeente Halderberge als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,34 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair en onder 2 primair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet

en

overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 9 oktober 2016 aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gedragen door na het nuttigen van te veel alcoholhoudende drank te gaan autorijden en tijdens het rijden de bestuurder van een fiets, het latere [slachtoffer], niet te zien en daardoor zijn verkeersgedrag niet aangepast aan de aanwezigheid van de bestuurder van de fiets. Als gevolg daarvan is hij met de door hem bestuurde personenauto in aanrijding gekomen met het [slachtoffer]. [slachtoffer] is ten gevolge van de aanrijding komen te overlijden. De verdachte is die dag omstreeks 16:25 uur ter plaatse aangehouden en ongeveer tweeënhalf uur later is bloed van hem afgenomen ten behoeve van het alcoholonderzoek. Uit het verrichte onderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte
1,34 milligram alcohol per milliliter bloed was.
Het slachtoffer is door het handelen van de verdachte zijn belangrijkste bezit, het leven, ontnomen. Als gevolg van het handelen van de verdachte is zeer groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, die zich geconfronteerd zien met de dood van hun dierbare. Uit de slachtofferverklaring die de schoondochter van het slachtoffer, [naam nabestaande], ter terechtzitting heeft voorgelezen en overgelegd, blijkt dat het slachtoffer een grote leegte heeft achtergelaten. De vrouw van het slachtoffer, zijn twee zoons en andere familieleden moeten leven met het gemis van hun dierbare. Voorts brengen misdrijven als de onderhavige ook bij de niet direct betrokkenen, maar in de maatschappij in het algemeen, gevoelens van onrust, boosheid en onveiligheid teweeg.
Het hof neemt eveneens in aanmerking dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde werkzaam was als vrachtwagenchauffeur en derhalve als geen ander zich bewust moet zijn van de risico’s die aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag en alcohol in het verkeer met zich brengen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recentelijk (op 2 november 1999) onherroepelijk is veroordeeld ter zake van rijden onder invloed. Het hof zal daar in strafverzwarende zin geen rekening mee houden. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat het niet goed met hem gaat en het ongeval hem op veel vlakken achtervolgt. De verdachte is ten gevolge van de onderhavige zaak ontslagen en is thans werkloos. Hij heeft inmiddels hulp van een werkcoach. De verdachte leeft van zijn spaargeld en is bezig een uitkering aan te vragen. De verdachte drinkt nog regelmatig alcoholhoudende drank. Tot slot heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep richting de nabestaanden geuit dat het hem erg spijt.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en met het oog op generale preventie, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof acht, anders dan de verdediging, oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, althans een (groter) voorwaardelijk gedeelte van een gevangenisstraf, alsook een taakstraf van 240 uren, geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straffen heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Deze landelijke oriëntatiepunten indiceren voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en een alcoholgehalte van 1,34 milligram alcohol per milliliter bloed, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde in de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende tot uitdrukking komt. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om enigszins af te wijken van de oriëntatiepunten en de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts is het hof van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde en het belang de verkeersveiligheid te beschermen ook onvoldoende tot uiting komt in de door de rechtbank opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid, waarbij de advocaat-generaal zich heeft aangesloten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest. In het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof aanleiding gezien een gedeelte van deze bijkomende straf voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 21 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.