In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep betreffende de opheffing van een buurweg op basis van artikel 719 (oud) BW. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.F. Willems, stelde dat de buurweg niet was opgeheven en dat er geen bewijs was geleverd van toestemming van alle gerechtigden. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. I.C.M. Janssen, stelden dat de buurweg wel degelijk was opgeheven. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen op 29 januari 2019, waarin het de geïntimeerde de gelegenheid gaf om bewijs te leveren van de opheffing van de buurweg. De geïntimeerde heeft echter afgezien van bewijslevering en verklaarde geen eigenaar meer te zijn van het perceel dat aan de buurweg grenst. Hierdoor werd de vordering van de appellante, die betrekking had op het recht op de buurweg, in beginsel toegewezen, behoudens bewijslevering door de geïntimeerde.
In het arrest van 21 mei 2019 heeft het hof het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2016 vernietigd en verklaard dat de appellante het onbeperkte en ongestoorde recht op de buurweg bezit. De geïntimeerde werd hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die aanzienlijk waren, en het hof verklaarde deze kosten uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over buurwegen en de rechten van partijen in dergelijke zaken.