ECLI:NL:GHSHE:2019:1884

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
200.187.771_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnissen en niet-ontvankelijkheid in schadestaatprocedure na vernietiging hoofdzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van Stichting Wonen Limburg in een schadestaatprocedure. De procedure volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin Wonen Limburg was veroordeeld tot schadevergoeding aan Bouw & Ontwikkeling B.V. Het hof heeft vastgesteld dat met de vernietiging van het vonnis van 5 februari 2014, waarin de schadestaatprocedure was verwezen, de grondslag voor deze procedure is komen te vervallen. Hierdoor is Wonen Limburg niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Het hof heeft de bestreden vonnissen vernietigd en de vorderingen van Bouw & Ontwikkeling B.V. afgewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan Wonen Limburg, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Het hof heeft de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep begroot en de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.187.771/02
arrest van 21 mei 2019
in de zaak van
Stichting Wonen Limburg,
voorheen genaamd: Woningstichting [vestigingsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Wonen Limburg,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann te 's-Hertogenbosch,
tegen
[bouw & ontwikkeling] Bouw & Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.W.J.P.F. Einig te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 juli 2016 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/196114/HA ZA 14-544 gewezen vonnissen van 16 december 2015 en 20 januari 2016 tussen Wonen Limburg als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres (hierna: de bestreden vonnissen). Het hof zal de nummering van het tussenarrest hierna voortzetten.

5.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 26 juli 2016;
  • de brief van de zijde van Wonen Limburg d.d. 22 mei 2017 met het verzoek de zaak op de rol te plaatsen voor het nemen van een memorie van antwoord in het incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • de akte van de zijde van [geïntimeerde] , met productie 3 t/m 5;
  • de antwoordakte van Wonen Limburg.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a) Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 5 februari 2014 (zaaknummer C/03/173782 HA ZA 12-321) heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht:
- verklaard voor recht dat Wonen Limburg is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst tussen Wonen Limburg en [geïntimeerde] ,
- Wonen Limburg veroordeeld tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden schade, in elk geval bestaande uit door [geïntimeerde] gemaakte uitvoeringskosten, nader op te maken bij staat,
- Wonen Limburg veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
Wonen Limburg heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
b) Bij arrest van 12 januari 2016 (zaaknummer 200.148.732/01) heeft dit hof het vonnis van 5 februari 2014 vernietigd en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbonden;
- Wonen Limburg veroordeeld om op de voet van bepalingen in die overeenkomst aan [geïntimeerde] een bedrag te betalen van € 39.450,- exclusief BTW;
- [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg
- [geïntimeerde] veroordeeld om aan Wonen Limburg het bedrag terug te betalen dat Wonen Limburg op grond van het vernietigde vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald;
- [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
c) [geïntimeerde] heeft tegen het arrest van 12 januari 2016 beroep in cassatie ingesteld. Wonen Limburg heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
d) De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 mei 2017 (zaaknummer 16/02227) zowel het principale als incidentele cassatieberoep verworpen.
6.2.1.
In deze procedure heeft [geïntimeerde] , hangende het hoger beroep tegen het vonnis van 5 februari 2014, een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt en gevorderd dat Wonen Limburg wordt veroordeeld tot betaling van:
- een bedrag aan schadevergoeding van € 329.608,02 exclusief BTW, vermeerderd met wettelijke (handels)rente,
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en nakosten.
6.2.2.
In deze schadestaatprocedure heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bij de bestreden vonnissen Wonen Limburg, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van:
- een bedrag van € 179.933,06, vermeerderd met wettelijke handelsrente;
- de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.3.1.
Wonen Limburg heeft in hoger beroep bij memorie van grieven in principaal appel twintig grieven aangevoerd en, samengevat, geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen, en tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] althans ontzegging van haar vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente, en nakosten.
6.3.2.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bij memorie van grieven in incidenteel appel negentien grieven aangevoerd en, samengevat, geconcludeerd dat de bestreden vonnissen (partieel) worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] voor zover deze door de rechtbank zijn afgewezen alsnog worden toegewezen, met veroordeling van Wonen Limburg in de proceskosten van beide instanties en nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
6.3.3.
Op incidenteel verzoek van [geïntimeerde] om de hoger beroepsprocedure tegen de bestreden vonnissen aan te houden of ambtshalve te royeren gedurende de periode waarin genoemde cassatieberoepen aanhangig zijn – tegen welk verzoek Wonen Limburg zich heeft verzet – heeft het hof, in het incident en in de hoofdzaak,
- de zaak ambtshalve doorgehaald op de rol;
- de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden;
- het meer of anders in het incident gevorderde afgewezen;
- iedere overige beslissing aangehouden.
6.3.4.
Op verzoek van Wonen Limburg is de zaak na het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2017 weer op de rol geplaatst.
Grief 1 – ontvankelijkheid in schadestaat
6.4.1.
Met grief 1 in het principaal appel heeft Wonen Limburg aangevoerd dat met de vernietiging van het vonnis van 5 februari 2014, waarin de zaak werd verwezen naar de schadestaatprocedure, de grondslag aan de schadestaatprocedure is komen te ontvallen, zodat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen en deze vorderingen in elk geval dienen te worden afgewezen.
6.4.2.
[geïntimeerde] voert aan dat, nu zij afstand heeft gedaan van haar recht om de bestreden vonnissen te executeren in geval van bekrachtiging van het arrest van 12 januari 2016, Wonen Limburg geen belang heeft bij behandeling van haar grieven en voortzetting van de onderhavige appelprocedure.
6.4.3.
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vereffening van schade op de voet van artikel 613 lid 1 Rv, omdat het vonnis van 5 februari 2014 waarin Wonen Limburg is veroordeeld tot vergoeding van schade op te maken bij staat is vernietigd zodat voor genoemde vereffening geen grondslag bestaat. De bestreden vonnissen in de schadestaatprocedure, waarbij de gevorderde vereffening heeft plaatsgevonden, kunnen dan ook niet in stand blijven. Daarmee slaagt grief 1 in het principaal appel. Anders dan [geïntimeerde] betoogt, heeft Wonen Limburg belang bij behandeling van deze grief en voortzetting van deze procedure, omdat Wonen Limburg belang heeft bij vernietiging van de bestreden vonnissen nu deze voor Wonen Limburg nadelige dicta bevatten. Bovendien heeft Wonen Limburg, in het verlengde daarvan, belang bij een veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
6.4.4.
Nu grief 1 slaagt, zal het hof de bestreden vonnissen vernietigen en, gelet op het voorgaande, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Wonen Limburg heeft daarom geen belang bij behandeling van haar overige grieven in het principaal appel. [geïntimeerde] heeft, zoals zij zelf stelt, geen belang bij behandeling van haar grieven in het incidenteel appel. Deze kunnen, gelet op het voorgaande, immers niet leiden tot toewijzing van haar vorderingen.
Proceskosten
6.5.1.
Wat betreft de proceskosten heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat Wonen Limburg de procedure in hoger beroep onnodig heeft laten escaleren. Wonen Limburg heeft niet ingestemd met aanhouding van de procedure in afwachting van de ingestelde cassatieberoepen tegen het arrest van 12 januari 2016. Nadat het hof de procedure alsnog heeft aangehouden en deze, na verwerping van de cassatieberoepen, is hervat heeft Wonen Limburg onnodig een (lijvige) memorie van antwoord in incidenteel appel heeft genomen, aldus [geïntimeerde] .
6.5.2.
Het hof is van oordeel dat Wonen Limburg, gelet op haar belang bij vernietiging van de bestreden vonnissen, niet kan worden verweten dat zij een daartoe noodzakelijke memorie van grieven heeft genomen. Gelet op de keuze van [geïntimeerde] om incidenteel appel in te stellen, kan Wonen Limburg evenmin worden verweten dat zij gebruik maakt van haar recht tot het nemen van een memorie van antwoord in incidenteel appel. Vanwege de forfaitaire vergoedingen is de omvang van de genomen memories overigens niet van belang voor de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding. Het hof zal daarom [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van Wonen Limburg in beide instanties, met uitzondering van de kosten van het incident in hoger beroep. In dit incident is het verzoek van [geïntimeerde] tot aanhouding van de procedure, waartegen Wonen Limburg zich heeft verzet, toegewezen, zodat Wonen Limburg zal worden veroordeeld in de kosten van het incident. De door Wonen Limburg gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
6.5.3.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Wonen Limburg worden begroot op
– griffierecht € 3.829,-
– salaris advocaat (4 punten x tarief VI € 2.000,-)
€ 8.000,-
totaal € 11.829,-.
6.5.4.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Wonen Limburg worden begroot op:
– explootkosten € 77,35
– griffierecht € 5.213,-
– salaris advocaat
o principaal appel (1 punt x tarief V € 3.161,-) € 3.161,-
o incidenteel appel (1½ punt x ½ x tarief V € 3.161,-)
€ 2.370,75
totaal € 10.822,10.
6.5.5.
De kosten voor de procedure in het incident in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op:
– salaris advocaat (1 punt x tarief II € 1.074,-)
€ 1.074,-
totaal € 1.074,-.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/196114/HA ZA 14-544 gewezen vonnissen van 16 december 2015 en 20 januari 2016;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Wonen Limburg op € 11.829,- in eerste aanleg en op € 10.822,10 in hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident
veroordeelt Wonen Limburg in de proceskosten van het incident in hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.074,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, S.C.H. Molin en J.G.A. Struycken en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 mei 2019.
griffier rolraadsheer