6.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a) Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 5 februari 2014 (zaaknummer C/03/173782 HA ZA 12-321) heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht:
- verklaard voor recht dat Wonen Limburg is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van een overeenkomst tussen Wonen Limburg en [geïntimeerde] ,
- Wonen Limburg veroordeeld tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden schade, in elk geval bestaande uit door [geïntimeerde] gemaakte uitvoeringskosten, nader op te maken bij staat,
- Wonen Limburg veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
Wonen Limburg heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
b) Bij arrest van 12 januari 2016 (zaaknummer 200.148.732/01) heeft dit hof het vonnis van 5 februari 2014 vernietigd en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbonden;
- Wonen Limburg veroordeeld om op de voet van bepalingen in die overeenkomst aan [geïntimeerde] een bedrag te betalen van € 39.450,- exclusief BTW;
- [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg
- [geïntimeerde] veroordeeld om aan Wonen Limburg het bedrag terug te betalen dat Wonen Limburg op grond van het vernietigde vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald;
- [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
c) [geïntimeerde] heeft tegen het arrest van 12 januari 2016 beroep in cassatie ingesteld. Wonen Limburg heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
d) De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 mei 2017 (zaaknummer 16/02227) zowel het principale als incidentele cassatieberoep verworpen.
6.2.1.In deze procedure heeft [geïntimeerde] , hangende het hoger beroep tegen het vonnis van 5 februari 2014, een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt en gevorderd dat Wonen Limburg wordt veroordeeld tot betaling van:
- een bedrag aan schadevergoeding van € 329.608,02 exclusief BTW, vermeerderd met wettelijke (handels)rente,
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en nakosten.
6.2.2.In deze schadestaatprocedure heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, bij de bestreden vonnissen Wonen Limburg, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van:
- een bedrag van € 179.933,06, vermeerderd met wettelijke handelsrente;
- de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.3.1.Wonen Limburg heeft in hoger beroep bij memorie van grieven in principaal appel twintig grieven aangevoerd en, samengevat, geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen, en tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde] althans ontzegging van haar vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente, en nakosten.
6.3.2.[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bij memorie van grieven in incidenteel appel negentien grieven aangevoerd en, samengevat, geconcludeerd dat de bestreden vonnissen (partieel) worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] voor zover deze door de rechtbank zijn afgewezen alsnog worden toegewezen, met veroordeling van Wonen Limburg in de proceskosten van beide instanties en nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
6.3.3.Op incidenteel verzoek van [geïntimeerde] om de hoger beroepsprocedure tegen de bestreden vonnissen aan te houden of ambtshalve te royeren gedurende de periode waarin genoemde cassatieberoepen aanhangig zijn – tegen welk verzoek Wonen Limburg zich heeft verzet – heeft het hof, in het incident en in de hoofdzaak,
- de zaak ambtshalve doorgehaald op de rol;
- de beslissing over de proceskosten in het incident aangehouden;
- het meer of anders in het incident gevorderde afgewezen;
- iedere overige beslissing aangehouden.
6.3.4.Op verzoek van Wonen Limburg is de zaak na het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2017 weer op de rol geplaatst.
Grief 1 – ontvankelijkheid in schadestaat
6.4.1.Met grief 1 in het principaal appel heeft Wonen Limburg aangevoerd dat met de vernietiging van het vonnis van 5 februari 2014, waarin de zaak werd verwezen naar de schadestaatprocedure, de grondslag aan de schadestaatprocedure is komen te ontvallen, zodat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen en deze vorderingen in elk geval dienen te worden afgewezen.
6.4.2.[geïntimeerde] voert aan dat, nu zij afstand heeft gedaan van haar recht om de bestreden vonnissen te executeren in geval van bekrachtiging van het arrest van 12 januari 2016, Wonen Limburg geen belang heeft bij behandeling van haar grieven en voortzetting van de onderhavige appelprocedure.
6.4.3.Het hof overweegt dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vereffening van schade op de voet van artikel 613 lid 1 Rv, omdat het vonnis van 5 februari 2014 waarin Wonen Limburg is veroordeeld tot vergoeding van schade op te maken bij staat is vernietigd zodat voor genoemde vereffening geen grondslag bestaat. De bestreden vonnissen in de schadestaatprocedure, waarbij de gevorderde vereffening heeft plaatsgevonden, kunnen dan ook niet in stand blijven. Daarmee slaagt grief 1 in het principaal appel. Anders dan [geïntimeerde] betoogt, heeft Wonen Limburg belang bij behandeling van deze grief en voortzetting van deze procedure, omdat Wonen Limburg belang heeft bij vernietiging van de bestreden vonnissen nu deze voor Wonen Limburg nadelige dicta bevatten. Bovendien heeft Wonen Limburg, in het verlengde daarvan, belang bij een veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
6.4.4.Nu grief 1 slaagt, zal het hof de bestreden vonnissen vernietigen en, gelet op het voorgaande, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Wonen Limburg heeft daarom geen belang bij behandeling van haar overige grieven in het principaal appel. [geïntimeerde] heeft, zoals zij zelf stelt, geen belang bij behandeling van haar grieven in het incidenteel appel. Deze kunnen, gelet op het voorgaande, immers niet leiden tot toewijzing van haar vorderingen.
6.5.1.Wat betreft de proceskosten heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat Wonen Limburg de procedure in hoger beroep onnodig heeft laten escaleren. Wonen Limburg heeft niet ingestemd met aanhouding van de procedure in afwachting van de ingestelde cassatieberoepen tegen het arrest van 12 januari 2016. Nadat het hof de procedure alsnog heeft aangehouden en deze, na verwerping van de cassatieberoepen, is hervat heeft Wonen Limburg onnodig een (lijvige) memorie van antwoord in incidenteel appel heeft genomen, aldus [geïntimeerde] .
6.5.2.Het hof is van oordeel dat Wonen Limburg, gelet op haar belang bij vernietiging van de bestreden vonnissen, niet kan worden verweten dat zij een daartoe noodzakelijke memorie van grieven heeft genomen. Gelet op de keuze van [geïntimeerde] om incidenteel appel in te stellen, kan Wonen Limburg evenmin worden verweten dat zij gebruik maakt van haar recht tot het nemen van een memorie van antwoord in incidenteel appel. Vanwege de forfaitaire vergoedingen is de omvang van de genomen memories overigens niet van belang voor de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding. Het hof zal daarom [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van Wonen Limburg in beide instanties, met uitzondering van de kosten van het incident in hoger beroep. In dit incident is het verzoek van [geïntimeerde] tot aanhouding van de procedure, waartegen Wonen Limburg zich heeft verzet, toegewezen, zodat Wonen Limburg zal worden veroordeeld in de kosten van het incident. De door Wonen Limburg gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
6.5.3.De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Wonen Limburg worden begroot op
– griffierecht € 3.829,-
– salaris advocaat (4 punten x tarief VI € 2.000,-)
€ 8.000,-
totaal € 11.829,-.
6.5.4.De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Wonen Limburg worden begroot op:
– explootkosten € 77,35
– griffierecht € 5.213,-
– salaris advocaat
o principaal appel (1 punt x tarief V € 3.161,-) € 3.161,-
o incidenteel appel (1½ punt x ½ x tarief V € 3.161,-)
€ 2.370,75
totaal € 10.822,10.
6.5.5.De kosten voor de procedure in het incident in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op:
– salaris advocaat (1 punt x tarief II € 1.074,-)
€ 1.074,-
totaal € 1.074,-.