ECLI:NL:GHSHE:2019:1849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
200.253.872_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige met verstandelijke beperking en syndroom van Down

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009, die lijdt aan een verstandelijke beperking en het syndroom van Down. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de ondertoezichtstelling te verlengen van 1 november 2018 tot 1 november 2019. De vader stelt dat de minderjarige niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de hulpverlening die zij ontvangt adequaat is. Hij betoogt dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig is, omdat de samenwerking tussen hem en de moeder is verbeterd en er geen aanhoudende strijd is over de opvoeding van de minderjarige.

De moeder daarentegen pleit voor een verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat zij vreest dat zonder deze maatregel de situatie zal escaleren en de minderjarige mogelijk uit huis geplaatst moet worden. De GI, die de minderjarige onder toezicht heeft, ondersteunt de verlenging van de ondertoezichtstelling en wijst op de aanhoudende problemen in de communicatie tussen de ouders.

Het hof overweegt dat de minderjarige intensieve zorg nodig heeft en dat de ouders, beide met beperkingen, niet in staat zijn om zonder hulp een goede samenwerking te realiseren. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar gerechtvaardigd is. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 mei 2019
Zaaknummer : 200.253.872/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/349377 / JE RK 18-1646
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. Scheffer,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen;
- subsidiair: het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor een kortere duur, namelijk voor zes maanden, toe te wijzen;
- meer subsidiair: aan het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] de voorwaarde te verbinden dat de gezinsvoogd tijdens de duur van de huidige ondertoezichtstelling het toekomstperspectief van [minderjarige] in kaart brengt, dat in dat kader samen met de vader en de moeder een plan van aanpak wordt gemaakt en dat de stappen voor realisatie daarvan zullen worden gezet.
Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Scheffer;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Mikkers.
2.3.1.
De raad is, met voorafgaand bericht van verhindering d.d. 21 maart 2019, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht van de advocaat van de vader van 15 april 2019;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is
op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 1 december 2009 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 1 november 2018 tot 1 november 2019.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] wordt niet in haar ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] heeft een verstandelijke beperking en het syndroom van Down, maar zij krijgt al jarenlang adequate ondersteuning en zij ontwikkelt zich goed. [minderjarige] staat alleen maar onder toezicht, omdat de andere kinderen van de moeder ook onder toezicht stonden. Het klopt dat de ouders het niet altijd direct eens zijn over te nemen beslissingen over [minderjarige] , maar er is geen sprake van een aanhoudende strijd tussen de ouders. De samenwerking en de communicatie tussen de vader en de moeder verloopt beter en zij komen inmiddels tot afspraken met betrekking tot [minderjarige] . De betrokken hulpverlening van [instelling 1] helpt de ouders als ze ergens niet uitkomen. Daarnaast heeft de vader individuele begeleiding van het autismeteam van [instelling 2] . De betrokken hulpverlening is afdoende en wordt door de ouders voldoende geaccepteerd. De gezinsvoogd heeft zeer weinig inmenging en was in het verleden ook periodes afwezig.
Bovendien staat [minderjarige] inmiddels ruim acht jaar onder toezicht zonder dat de GI het perspectief van [minderjarige] in kaart brengt. Een verlenging van de ondertoezichtstelling onder deze omstandigheden is in strijd met de wet en alleen daarom zou de ondertoezichtstelling al moeten eindigen. Mocht de ondertoezichtstelling toch worden verlengd dan dient er concreet naar de beëindiging hiervan te worden toegewerkt.
3.6.
De moeder voert ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De moeder wil graag een verlenging van de ondertoezichtstelling. De discussies tussen de ouders blijven bestaan. Dat heeft ook te maken met de beperkingen van de ouders. De vader is volhardend in zijn standpunten. Soms gaat het even beter, maar alleen als de moeder zich toegeeflijk opstelt. Als de ondertoezichtstelling wegvalt is de kans groot dat de hulpverlening niet wordt gecontinueerd en dat de situatie escaleert. De moeder is bang dat er dan een uithuisplaatsing van [minderjarige] volgt. Dankzij de ondertoezichtstelling kan de moeder voor [minderjarige] zorgen. De gezinsvoogd vervult wel degelijk een belangrijke rol. De ondertoezichtstelling van de andere kinderen is overigens geëindigd voor hun meerderjarigheid.
3.7.
De GI voert ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. De GI staat nog steeds achter haar inleidende verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met een jaar te verlengen. Er blijft sprake van problemen in de onderlinge communicatie tussen de ouders. Als er afspraken moeten worden gemaakt, ontstaan er spanningen en is er ondersteuning nodig. [minderjarige] krijgt die spanningen wel mee. De GI moet soms erg sturend zijn en knopen doorhakken. Ook de beperkingen van de ouders spelen mee. Het lukt hen niet om de zaken te overzien en om oorzaken en gevolgen uit elkaar te houden. Het lukt niet om een gezamenlijk plan voor [minderjarige] te maken. De GI moet continu laveren om een middenweg te vinden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
[minderjarige] is een meisje met een verstandelijke beperking en het syndroom van Down. Zij heeft zeer intensieve zorg nodig en zij zal die zorg ook altijd nodig blijven hebben. [minderjarige] woont bij de moeder. Er is veel hulpverlening betrokken bij [minderjarige] .
Ook de ouders kampen met beperkingen. De moeder heeft een verstandelijke beperking en de vader heeft een stoornis in het autistisch spectrum. De ouders zijn beide liefhebbende ouders, maar hebben verschillende visies ten aanzien van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . De vader is star in zijn visie en de moeder is niet bestand tegen de manier waarop de vader zijn visie uit. Door de beperkingen van zowel de vader als de moeder is het niet mogelijk gebleken voor de ouders daarin gezamenlijk, zonder hulp, een weg te vinden. Het lukt de vader en de moeder niet om te komen tot een goede samenwerking in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dit brengt spanningen mee voor [minderjarige] . De GI moet daardoor sturend aanwezig zijn en zo nodig knopen doorhakken met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Daardoor wordt er op dit moment niet toegekomen aan het maken van een gezamenlijk plan gericht op de toekomst van [minderjarige] .
Zonder de ondertoezichtstelling wordt [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd vanwege de spanningen en het risico op stagnatie van de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening. Ook gelet op de beperking van [minderjarige] is het waarborgen van die hulpverlening en de stabiliteit en de veiligheid in de opvoedsituatie bij de moeder heel belangrijk. Verder is het van belang dat er een toekomstplan voor [minderjarige] komt. Zij woont nu nog bij de moeder, en dat verloopt goed, maar het is de vraag wat later in het belang van [minderjarige] zal zijn. Vanwege de problematiek van de ouders en hun uiteenlopende visies hierover zullen de ouders daar naar verwachting in een vrijwillig kader niet uitkomen. De GI dient de ouders hierin te begeleiden. Het hof realiseert zich, zoals ook de rechtbank dat heeft gedaan, dat een langdurige ondertoezichtstelling door de wetgever niet (meer) als gewenst wordt gezien. Het hof is echter, evenals de rechtbank, van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval, zoals hiervoor weergegeven, een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, aangewezen en geboden is.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 oktober 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, E.L. Schaafsma-Beversluis en J.W.P.N. Hermans en is op 16 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.