Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het faxbericht van de advocaat van de vader van 15 april 2019;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 oktober 2018.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009, die lijdt aan een verstandelijke beperking en het syndroom van Down. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de ondertoezichtstelling te verlengen van 1 november 2018 tot 1 november 2019. De vader stelt dat de minderjarige niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de hulpverlening die zij ontvangt adequaat is. Hij betoogt dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig is, omdat de samenwerking tussen hem en de moeder is verbeterd en er geen aanhoudende strijd is over de opvoeding van de minderjarige.
De moeder daarentegen pleit voor een verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat zij vreest dat zonder deze maatregel de situatie zal escaleren en de minderjarige mogelijk uit huis geplaatst moet worden. De GI, die de minderjarige onder toezicht heeft, ondersteunt de verlenging van de ondertoezichtstelling en wijst op de aanhoudende problemen in de communicatie tussen de ouders.
Het hof overweegt dat de minderjarige intensieve zorg nodig heeft en dat de ouders, beide met beperkingen, niet in staat zijn om zonder hulp een goede samenwerking te realiseren. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar gerechtvaardigd is. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.