ECLI:NL:GHSHE:2019:1847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
200.248.686_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorg- en opvoedingstaken van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2018. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen, behoudens de informatieregeling en de proceskosten. De vader heeft in zijn verweerschrift verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en heeft incidenteel appel ingesteld. De zaak betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind, geboren in 2010. De rechtbank had eerder gezamenlijk gezag toegewezen aan beide ouders, maar de moeder betwist dit en stelt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 9 april 2019 gehouden, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof overweegt dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt, maar dat dit niet automatisch leidt tot afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag is toegewezen, en verzoekt de Raad om een onderzoek in te stellen naar de regeling van de zorg- en opvoedingstaken. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 16 september 2019, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 mei 2019
Zaaknummer: 200.248.686/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/319752 / FA RK 17-1733
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Simo.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] (hierna ook wel te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2018, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 27 juli 2018 te vernietigen, behoudens voor wat betreft de daarbij vastgestelde informatieregeling en het bepaalde ten aanzien van de proceskosten en, opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de vastgestelde weekendzorgregeling gehandhaafd blijft, zonder overnachting;
  • over te gaan tot het benoemen van een bijzondere curator in de zin van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 maart 2019, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door haar aangevoerde grieven en verzoeken te verwerpen en/of af te wijzen, als rechtens ongegrond en/of onbewezen.
2.2.1.
Tevens heeft de vader bij voornoemd verweerschrift incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor wat betreft de regeling aangaande de vakanties en feestdagen vanaf 2019 en, opnieuw rechtdoende, vast te stellen dat [minderjarige] gedurende de vakanties en feestdagen conform de navolgende regeling bij de vader zal verblijven:
  • in de voorjaarsvakantie: in verband met de carnaval tot woensdagochtend 12:00 uur bij de moeder. Vanaf woensdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader;
  • in de meivakantie:
o in de oneven jaren: de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
o in de even jaren: de tweede week bij de vader en de eerste week bij de moeder;
  • op Koningsdag: bij de moeder;
  • op Vaderdag: bij de vader (als deze dag in het weekend van de moeder valt verblijft [minderjarige] van 11:00 uur tot 18:00 uur bij de vader);
  • op Moederdag: bij de moeder (als deze dag in het weekend van de vader valt verblijft [minderjarige] tot 11:00 uur bij de vader);
  • in de zomervakantie:
o in 2019: in week één en twee bij de vader, in de weken drie tot en met zes bij de moeder;
o vanaf 2020:
 in de even jaren: de laatste drie weken bij de vader en de eerste drie weken bij de moeder;
 in de oneven jaren: de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder;
  • in de herfstvakantie: van woensdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader;
  • in de kerstvakantie:
o in 2019: op 26 december 2019 van 9:00 uur tot 1 januari 2020 12:00 uur bij de vader;
o vanaf 2020:
 in de even jaren: de tweede week bij de vader en de eerste week bij de moeder;
 in de oneven jaren: de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
 Kerst:
 in de even jaren: tweede Kerstdag bij de vader van 9.00 uur tot 20:00 uur;
 in de oneven jaren: tweede kerstdag bij de moeder van 9.00 uur tot 20.00 uur;
 Oud- en nieuwjaarsdag:
 in de even jaren: 31 december van 12:00 uur tot 1 januari 12:00 uur bij de moeder;
 in de oneven jaren: 31 december van 12:00 uur tot 1 januari 12:00 uur bij de vader;
- op de navolgende verjaardagen:
o [geboortedatum] van 16:00 uur tot 19:00 uur bij de vader;
o [datum 1] van 16:00 uur tot 19:00 uur bij de vader;
o [datum 2] van 16:00 uur tot 19:00 uur bij de vader;
o [datum 3] van 16:00 uur tot 19:00 uur bij de vader.
Kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift in het incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 25 maart 2019, heeft de moeder verzocht het incidenteel hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Koopman-van Lieshout;
  • de vader, bijgestaan door mr. Simo;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juni 2017;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 juni 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 29 maart 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 29 maart 2019.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van 8 september 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te worden belast afgewezen en heeft de rechtbank een opbouwende omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader uiteindelijk met ingang van 10 mei 2015 omgang heeft met [minderjarige] eenmaal per veertien dagen op zondag van 9:00 uur tot 18:00 uur (na het eten).
3.3.
Bij beschikking van 25 juli 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant voornoemde beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, voor wat betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling gewijzigd, en per 6 januari 2018 een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld, waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
  • eenmaal per veertien dagen van zaterdag 16:00 uur tot zondag 18:00 uur, voor het eerst in het weekend van 6 en 7 januari 2018;
  • eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11:00 uur tot zondag 18:00 uur, voor het eerst in het weekend van 3 en 4 maart 2018.
De rechtbank heeft de definitieve beslissing ten aanzien van de omgangsregeling, het gezag en de informatie- en consultatieregeling pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van voornoemde uitbreiding van de omgangsregeling.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank:
  • bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt;
  • de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2017, voor wat betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling per 6 januari 2018 gewijzigd, en de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
- [minderjarige] verblijft bij de vader, eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11:00 uur tot zondag 18:00 uur;
- [minderjarige] verblijft gedurende de vakanties en de feestdagen bij de vader:
 in het jaar 2018:
o in de eerste week van de zomervakantie van zaterdag tot en met dinsdag en in de tweede week eveneens van zaterdag tot en met dinsdag waarbij [minderjarige] bij de vader overnacht en voorts in de derde week op maandag, woensdag en vrijdag waarbij [minderjarige] bij de moeder overnacht;
o gedurende drie dagen in de herfstvakantie, waarbij [minderjarige] bij de vader overnacht; partijen dienen in overleg te bepalen of [minderjarige] deze dagen in het eerste dan wel het tweede deel van de vakantie bij de vader zal doorbrengen;
o gedurende vier dagen in de kerstvakantie 2018/2019, waarbij [minderjarige] tevens de drie nachten bij de vader overnacht; partijen dienen in overleg te bepalen of [minderjarige] deze dagen in het eerste dan wel het tweede deel van de vakantie bij de vader zal doorbrengen;
 in het jaar 2019 (inclusief de kerstvakantie 2019/2020) gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen, met uitzondering van de zomervakantie; in de zomervakantie verblijft [minderjarige] gedurende een derde deel van de vakantieperiode bij de vader, waarbij partijen de invulling daarvan in onderling overleg bepalen;
 vanaf het jaar 2020 gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
- een informatieregeling vastgesteld, inhoudende dat de moeder de vader eenmaal per maand schriftelijk informeert over de algemene ontwikkeling van [minderjarige] en eventuele medische problemen, alsmede expliciet verslag doet van haar sociale gedrag.
3.5.
Partijen kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezamenlijk gezag
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en heeft ten onrechte het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen. De rechtbank gaat er daarnaast – ten onrechte – vanuit dat de communicatie tussen partijen zal verbeteren. De communicatie tussen partijen is ronduit slecht te noemen. Er is veel correspondentie tussen partijen nodig om tot afspraken te komen. Dit brengt veel spanningen, onzekerheden en onduidelijkheid met zich, wat de nodige weerslag op [minderjarige] heeft. Communicatie is enkel mogelijk als door de moeder aan de door de vader gestelde eisen wordt toegegeven. De communicatie verloopt via de advocaten. Alleen richting een zitting zoekt de vader de moeder op om dingen te regelen. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard te willen werken aan een verbetering van de communicatie door middel van het traject bij [instelling 1] , juist omdat de communicatie slecht is. Van een verbetering in de communicatie is thans dus geen sprake.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat er belangrijke veranderingen zijn opgetreden in de wijze waarop partijen met elkaar omgaan. De omstandigheden zijn door de rechtbank te rooskleuring ingevuld. Alles leidt tot een conflictsituatie omdat partijen niet op één lijn liggen, hetgeen voelbaar is voor [minderjarige] . De vader maakt zich geen zorgen over [minderjarige] en wuift de door derden geuite zorgen over [minderjarige] weg. De vader blijft stellen dat hulpverlening voor [minderjarige] niet nodig is. De school ziet aanleiding om voor [minderjarige] schoolmaatschappelijk werk in te zetten. Er worden dan alleen gesprekken met [minderjarige] gevoerd en er vindt daarvan geen terugkoppeling aan de ouders plaats. Het KIES-traject voor [minderjarige] is inmiddels afgerond. Doordat de vader ook over het gezag beschikt, is het voor de moeder vrijwel onmogelijk om daadkrachtig beslissingen in het belang van [minderjarige] te nemen. De moeder heeft – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij door de vader niet is tegengewerkt in haar gezagsbeslissingen. Het nemen van deze beslissingen gaat alleen moeizaam omdat zij op de toestemming van de vader moet wachten. Verder dreigt de vader ook regelmatig om de door hem verleende toestemming in te trekken. Bij de moeder bestaat de vrees dat de vader door de uitkomst van de mediaton haar in de toekomst gaat tegenwerken.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
Aan de afwijzingsgronden voor het gezamenlijk gezag zoals genoemd in artikel 1:253c lid 2 BW is niet voldaan. De wetgever gaat uit van gezamenlijk ouderlijk gezag. Het klem-criterium is niet van toepassing omdat partijen met elkaar kunnen communiceren. Partijen zijn in staat om – met ondersteuning van derden – gezamenlijke beslissingen over [minderjarige] te nemen; zij hebben onder meer afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties. Ten aanzien van de door de moeder overgelegde e-mailberichten merkt de vader op dat door de moeder slechts een selectie van berichten is gemaakt, waardoor deze berichten buiten beschouwing moeten worden gelaten. Uit de volledige berichten zou namelijk blijken dat partijen het in grote lijnen over dingen eens zijn en er uiteindelijk afspraken tussen partijen worden gemaakt. Partijen hebben zich op de mondelinge behandeling bij de rechtbank bereid verklaard om te werken aan een
verdereverbetering van de communicatie door middel van het STOP-traject bij [instelling 1] ; dit traject is inmiddels gestart. Verder heeft de vader zijn toestemming en medewerking aan het KIES-traject verleend en toestemming voor inschakeling van het schoolmaatschappelijk werk verleend; een andere vorm van hulpverlening vindt hij op dit moment niet noodzakelijk. De vader vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat zij meerdere trajecten tegelijkertijd volgt. Het KIES-traject is inmiddels afgerond en heeft een positief effect op [minderjarige] gehad. De vader heeft na het KIES-traject nog de geadviseerde opvoedcursus gevolgd, de moeder niet. De vader betwist dat het schoolmaatschappelijk werk wordt ingezet omdat het niet goed gaat met [minderjarige] of dat er zorgen vanuit school bestaan over [minderjarige] . Schoolmaatschappelijk werk wordt alleen ingezet om ervoor te zorgen dat [minderjarige] haar verhaal kwijt kan. [minderjarige] heeft een goed rapport en komt goed voor zichzelf op. Alleen merkt de school op dat [minderjarige] veel “kletst”. De door de moeder gestelde vrees voor de toekomst is niet onderbouwd.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er belangrijke veranderingen zijn opgetreden in de wijze waarop partijen met elkaar omgaan. De door de moeder genoemde conflictsituaties worden door de vader betwist; de discussies tussen partijen zien alleen op de invulling van de vakanties. Omdat de rechtbank niet concreet heeft vastgelegd op welke momenten [minderjarige] daadwerkelijk bij de vader in de vakanties verblijft, is de vader op dit punt geheel afhankelijk van de medewerking van de moeder. Als deze afspraken concreet worden gemaakt, vallen ook de discussies van partijen over de invulling van de vakanties weg.
De vader wil niet alleen een vader op afstand zijn voor [minderjarige] . De vader merkt op dat hij gedurende de samenwoning van partijen en ook daarna (tot het moment dat de moeder de omgang heeft stopgezet in 2012) de zorg en verantwoording over [minderjarige] heeft gehad.
3.8.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – samengevat – verklaard dat gezamenlijk gezag van belang is voor de gelijkwaardigheid tussen de ouders. Gelijkwaardigheid is belangrijk voor de start van het STOP-traject bij [instelling 1] om uiteindelijk tot een goede communicatie te komen. De boodschap is dan dat beide ouders even belangrijk zijn voor de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] . De raad merkt op dat ieder kind dat geconfronteerd wordt met een (echt)scheiding last heeft van loyaliteitsproblematiek. De vraag is echter in hoeverre de huidige problemen van [minderjarige] , waaronder de problemen op school, het gevolg zijn van het uiteengaan van de ouders. Uit het dossier volgt bijvoorbeeld ook dat [minderjarige] op school wordt gepest. De raad hoopt dat de communicatie tussen de ouders dermate verbetert zodat zij in de toekomst samen naar [minderjarige] kunnen kijken.
De raad mist de regie in de hulpverlening. Er wordt door de moeder wel hulpverlening ingeschakeld maar er zit geen lijn en afstemming in. De raad ondersteunt het traject bij [instelling 1] , maar de start van het traject heeft veel te lang geduurd. Het is de verantwoording van beide ouders om actie te ondernemen en te onderzoeken of er een alternatief is als de start van een traject zo lang duurt. De raad vraagt zich af of de ouders in staat zijn om samen de hulpverlening rondom [minderjarige] te organiseren. Een ondertoezichtstelling zou kunnen helpen om regie in de hulpverlening te krijgen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de twee onder lid twee genoemde uitzonderingsgevallen.
3.9.3.
Het hof overweegt dat voor een gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist is dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt. Dit brengt – naar het oordeel van het hof – echter niet zonder meer met zich dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, zoals de moeder stelt. Het hof overweegt daartoe dat partijen – met de hulp van derden – in staat zijn gebleken om in onderling overleg afspraken te maken over de nadere invulling van de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties en feestdagen. Daarbij komt dat partijen de huidige (beperkte) communicatie verder gaan proberen te verbeteren door middel van het STOP-traject bij [instelling 1] , welk traject inmiddels is gestart. Het hof onderschrijft het ter zitting van het hof ingenomen standpunt van de raad dat het gezamenlijk gezag van belang is voor de gelijkwaardigheid tussen ouders en dat dit weer van belang is voor het welslagen van het traject bij [instelling 1] . Verder is het hof uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat de vader – gedurende de periode dat het gezamenlijk gezag een feit is – geen beslissingen van de moeder als verzorgende ouder heeft geblokkeerd. Aan het feit dat de moeder ter zitting heeft aangevoerd dat de vader heeft gedreigd de reeds door hem verleende toestemming weer in te trekken, hetgeen de vader overigens heeft betwist, en de door de moeder geuite (niet nader onderbouwde) vrees dat de vader door de uitkomst van de mediaton haar in de toekomst gaat tegenwerken, gaat het hof voorbij nu dit onvoldoende is om te concluderen dat de vader de moeder als verzorgende ouders blokkeert. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat vast staat dat de vader de noodzakelijke toestemming voor diverse hulpverleningstrajecten voor [minderjarige] , waaronder het KIES-traject en de gesprekken met schoolmaatschappelijk werk, heeft verleend, zodat van een niet-werkbare situatie voor de moeder als verzorgende ouder geen sprake is.
3.9.5.
Voor zover de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd dat er zorgen rondom [minderjarige] bestaan waaruit zou blijken dat zij door het gezamenlijk gezag van partijen klem of verloren raakt tussen de ouders, merkt het hof op dat deze problemen met name lijken te zitten in de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedings-taken, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat [minderjarige] bij de vader moet overnachten en een gedeelte van de vakanties en feestdagen bij de vader moet doorbrengen. Het hof is niet gebleken dat de moeizame communicatie tussen de ouders ten aanzien van gezagsbeslissingen van dien aard is dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] daardoor klem of verloren raakt tussen de ouders. Ook zijn in hoger beroep geen (andere) feiten naar voren gekomen die het eenhoofdig gezag van de moeder anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk maken. De rechtbank heeft daarom terecht het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen. Grief 1 en 2 van de moeder falen.
3.9.6.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep op dit punt bekrachtigen.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator
3.10.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting het volgende aan.
De rechtbank heeft bij de beslissing omtrent de voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de beschikking van 25 juli 2017 onvoldoende naar het belang van [minderjarige] gekeken. [minderjarige] ziet erg op tegen de overnachtingen bij de vader, ondanks dat de overnachtingen sinds januari 2018 zijn gestart. De moeder blijft zich inzetten om de huidige regeling positief te benaderen, maar er zit geen progressie in de beleving van [minderjarige] hiervan. [minderjarige] brengt de tijd bij haar vader vrijwel steeds door bij de grootvader vaderszijde, waarbij ook continu een tante met persoonlijke problematiek aanwezig is. [minderjarige] reageert gedragsmatig op de huidige regeling; bij thuiskomst is zij boos en verdrietig. De school heeft vastgesteld dat er problemen zijn en in september heeft een overleg tussen partijen en de school plaatsgevonden. Verder heeft ook de opvoedondersteuner van [instelling 2] meerdere malen verklaard dat de ontwikkeling en gezondheid van [minderjarige] in het gedrang komen. [minderjarige] blijft aangeven dat zij niet lekker in haar vel zit, verdrietig is, last heeft van schuldgevoelens en zij niet durft te zeggen wat haar bezig houdt. Zo durft [minderjarige] zich niet over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tegen haar vader te uiten omdat zij bang is voor zijn reactie. De overweging van de rechtbank dat [minderjarige] maar moet wennen aan de overnachtingen bij de vader doet onrecht aan haar situatie.
De rechtbank heeft verder ten onrechte – in afwijking met het advies van de raad – een vakantieregeling vastgesteld. Deze vakantieregeling is te veel en niet in het belang van [minderjarige] . Afwijkende afspraken zijn niet met de vader te maken; hij wil niet van de vastgestelde regeling afwijken en hij ziet niet in dat het door de huidige regeling niet goed gaat met [minderjarige] . Partijen hebben – met de hulp van derden – afspraken kunnen maken over de invulling van de vakanties. De moeder verzoekt om de oorspronkelijke weekendregeling (zonder overnachting) in stand te laten. Er dient te worden onderzocht of de door de rechtbank vastgestelde regeling haalbaar en passend is voor [minderjarige] . Een vakantieregeling dient pas te worden vastgesteld op het moment dat hieromtrent meer duidelijk bestaat. De door de rechtbank vastgestelde regeling wordt door de moeder met veel moeite volledig nagekomen.
De moeder vindt het in het belang van [minderjarige] om een bijzondere curator te benoemen, omdat sprake is van een conflicterend belang tussen [minderjarige] en haar wettelijke vertegenwoordigers. De bijzondere curator komt op voor de belangen van [minderjarige] waardoor het conflict tussen partijen er niet toe leidt dat [minderjarige] (verder) klem komt te zitten. Bovendien kan de bijzondere curator achterhalen hoe het beter kan worden met [minderjarige] . De ouders hebben allebei een verschillende beleving van het verloop van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder wil handvatten krijgen hoe partijen de regeling het beste kunnen uitvoeren. De moeder kan instemmen met een onderzoek door de raad, ook indien het onderzoek naar de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken eventueel wordt uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. De regie in de hulpverlening wordt ook door de moeder gemist. Het gebrek aan regie wordt ook veroorzaakt doordat de samenwerking tussen partijen slecht is.
3.11.
De vader voert in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gehandhaafd dient te blijven en dat het door de ouders te volgen hulpverleningstraject ook een positieve uitwerking kan hebben op het functioneren van [minderjarige] . De rechtbank heeft voorts terecht een vakantieregeling vastgesteld. Bij de vaststelling van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn de belangen van [minderjarige] door de rechtbank voorop gesteld. Het advies van de raad ziet wat de vader betreft op de reguliere weekendregeling en niet op de vakantieregeling. De raad heeft de rechtbank geadviseerd om de weekendregeling met overnachting te handhaven. Deze regeling verloopt goed en leidt niet tot onrust bij [minderjarige] . [minderjarige] geniet van ieder contact met de vader. De vader heeft een hechte band met [minderjarige] . De vader ontkent dat hij zijn tijd met [minderjarige] vrijwel steeds bij zijn ouders doorbrengt. Hij onderneemt vele activiteiten samen met [minderjarige] (in- en buitenshuis). De moeder laat zich tegenover [minderjarige] negatief uit over de uitbreiding van het contact met de vader en projecteert haar angsten op [minderjarige] . De moeder zoekt vanaf het moment dat de rechtbank heeft bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken moest worden uitgebreid ten onrechte de hulpverlening op. Over het door de moeder overgelegde bericht van de opvoedondersteuner merkt de vader op dat de informatie daarin alleen afkomstig is van de moeder, waardoor dit bericht buiten beschouwing moet worden gelaten. De vader herkent de door de moeder gestelde zorgen om [minderjarige] niet.
Partijen hebben over de vakantieregeling met een mediator afspraken gemaakt. De moeder komt steeds terug op de gemaakte afspraken. De vader vindt een verdeling van de vakanties- en feestdagen in het belang van [minderjarige] . De contactmomenten gedurende de vakanties en feestdagen waren leuk, gezellig en zijn goed verlopen. De overnachtingen hebben niet tot onrust bij [minderjarige] geleid. [minderjarige] mag tijdens de contactmomenten altijd met de moeder bellen. De invulling van de vakanties en feestdagen moet concreet – zoals in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel is weergegeven – worden vastgesteld, omdat hierover steeds discussie ontstaat tussen partijen. De vader is thans volledig afhankelijk van de medewerking van de moeder. De vader dient in verband met zijn werk op tijd te vernemen op welke momenten hij tijdens de vakanties en feestdagen contact heeft met [minderjarige] . Indien de incidentele grief van de vader wordt verworpen dan verzoekt de vader het hof om de verdeling van de vakanties- en feestdagen zoals door de rechtbank is vastgesteld nader te concretiseren.
Het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard. De moeder kan dit verzoek niet pas voor het eerst in hoger beroep aan de orde stellen. Een eiswijziging in hoger beroep is in strijd met de goede procesorde en met de eisen redelijkheid en billijkheid. Verder is geen sprake van een conflicterend belang tussen partijen en [minderjarige] over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Vast staat dat beide ouders willen dat [minderjarige] contact heeft met de vader; partijen verschillen alleen van mening over de omvang van dit contact. Bovendien zou de benoeming van een bijzondere curator [minderjarige] juist in een loyaliteitsconflict brengen. De vader ziet verder geen aanleiding om een onderzoek door de raad naar de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te gelasten. De start van een raadsonderzoek zou ten nadele van het traject bij [instelling 1] kunnen werken. Een beschermingsonderzoek is niet aan de orde omdat partijen hun medewerking verlenen aan de hulpverlening.
3.12.
De moeder voert in het verweerschrift in incidenteel appel het volgende aan.
Het incidenteel hoger beroep van de vader dient te worden afgewezen, althans niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vader stelt eisen, zonder rekening te houden met [minderjarige] en de moeder. Ondanks dat de moeder zich niet kan vinden in de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, ligt het niet aan haar dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt. De verzoeken van de vader zijn te rigide, terwijl flexibiliteit noodzakelijk is, nog los van de wensen van [minderjarige] . De rechtbank heeft niet geoordeeld dat er contact moet zijn tijdens de verjaardagen. De moeder verzoekt om geen contact tussen de vader en [minderjarige] te bepalen, althans niet op de door de vader voorgestelde dagen en tijden.
3.13.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – samengevat – het volgende verklaard.
Er wordt een verkeerd signaal richting [minderjarige] gegeven door [minderjarige] niet bij de vader te laten overnachten. [minderjarige] moet niet worden weggehouden uit moeilijke situaties, maar moet hierin juist worden ondersteund. Het is belangrijk dat [minderjarige] niet tussen de strijd van partijen komt te zitten over hoe het nu verder moet met de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. [minderjarige] moet niet de dupe worden van een loyaliteitsconflict. Indien [minderjarige] kiest voor contact met de vader, dan heeft zij het gevoel dat zij de moeder hierdoor in de steek laat. Zij voelt de zorgen van de moeder over het contact tussen haar en de vader. De raad vindt het moeilijk om op dit moment te adviseren welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is, omdat er nog veel in beweging is tussen partijen. De ouders zijn degenen die de regeling moeten uitvoeren en de verantwoordelijkheid hiervoor moeten dragen. De raad acht het traject van partijen bij [instelling 1] geen contra-indicatie voor een raadsonderzoek. Indien de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] zo belastend is en daar zo veel strijd tussen de ouders over is, dan zou dat een reden kunnen zijn om [minderjarige] onder toezicht te stellen. De raad acht de door de moeder verzochte benoeming van een bijzondere curator niet in het belang van [minderjarige] . Door de benoeming van een bijzondere curator en hetgeen daaruit voortkomt, maak je een kind onderdeel van de strijd van de ouders.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen omtrent welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] wenselijk is. Het hof overweegt daartoe dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen ernstig van mening verschillen over de invulling en de beleving van [minderjarige] van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Zo stelt de moeder dat [minderjarige] gedragsmatig op de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken reageert, hetgeen door de vader weer gemotiveerd wordt weersproken. Hoewel partijen – met de hulp van derden – in staat zijn gebleken om in onderling overleg afspraken te maken over de nadere invulling van de door de rechtbank vastgestelde regeling tijdens de vakanties en feestdagen, lukt het partijen niet om hierover op eigen kracht afspraken te maken. Voorts hebben partijen een andere visie op het belang van [minderjarige] en op het welbevinden van [minderjarige] .
3.14.2.
De raad heeft ter zitting van het hof het voornemen uitgesproken om een door hof te gelasten raadsonderzoek naar welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is, zonodig ambtshalve uit te breiden naar een beschermingsonderzoek. Reden hiervoor is dat raad de regie in de voor [minderjarige] ingeschakelde hulpverlening mist. Er wordt door de moeder wel hulpverlening ingeschakeld maar er zit geen lijn en afstemming in. De raad vraagt zich af of de ouders in staat zijn om samen de hulpverlening rondom [minderjarige] te organiseren.
3.14.3
Het hof verzoekt, gelet op het vorenstaande, de raad om een onderzoek in te stellen waarbij met name wordt onderzocht:
  • Welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] is in het belang van [minderjarige] en wat is de beste verdeling van de vakanties- en feestdagen voor [minderjarige] ?
  • Zijn er bijzonderheden/belemmeringen bij [minderjarige] aanwezig waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken? En zo ja, welke hulpverlening is in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – gelet op de
kind-eigen problematiek van [minderjarige] – geïndiceerd voor [minderjarige] ?
  • Zijn er bijzonderheden/belemmeringen bij de ouders aanwezig waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken?
  • Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd, maar wel van belang zijn met betrekking tot de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken; en zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
3.14.4.
Het hof houdt de verdere behandeling van de zaak, voor wat betreft de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator vier maanden aan, derhalve tot
16 september 2019 pro forma,teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen worden vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Zo nodig bepaalt het hof een tweede mondelinge behandeling. De door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken blijft gelden, nu dit deel van de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en het hof de behandeling van de zaak heeft aangehouden.
3.14.5.
Op grond van het voorgaande houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2018, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt en ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal gezagsregister;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen naar welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is, conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.14.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator aan tot PRO FORMA 16 september 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, L.Th.L.G. Pellis en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019 in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.