Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- te bepalen dat de vastgestelde weekendzorgregeling gehandhaafd blijft, zonder overnachting;
- over te gaan tot het benoemen van een bijzondere curator in de zin van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor [minderjarige] .
- in de voorjaarsvakantie: in verband met de carnaval tot woensdagochtend 12:00 uur bij de moeder. Vanaf woensdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader;
- in de meivakantie:
- op Koningsdag: bij de moeder;
- op Vaderdag: bij de vader (als deze dag in het weekend van de moeder valt verblijft [minderjarige] van 11:00 uur tot 18:00 uur bij de vader);
- op Moederdag: bij de moeder (als deze dag in het weekend van de vader valt verblijft [minderjarige] tot 11:00 uur bij de vader);
- in de zomervakantie:
- in de herfstvakantie: van woensdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader;
- in de kerstvakantie:
- de moeder, bijgestaan door mr. Koopman-van Lieshout;
- de vader, bijgestaan door mr. Simo;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juni 2017;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 juni 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 29 maart 2019;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 29 maart 2019.
3.De beoordeling
- eenmaal per veertien dagen van zaterdag 16:00 uur tot zondag 18:00 uur, voor het eerst in het weekend van 6 en 7 januari 2018;
- eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11:00 uur tot zondag 18:00 uur, voor het eerst in het weekend van 3 en 4 maart 2018.
- bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt;
- de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2017, voor wat betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling per 6 januari 2018 gewijzigd, en de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
verdereverbetering van de communicatie door middel van het STOP-traject bij [instelling 1] ; dit traject is inmiddels gestart. Verder heeft de vader zijn toestemming en medewerking aan het KIES-traject verleend en toestemming voor inschakeling van het schoolmaatschappelijk werk verleend; een andere vorm van hulpverlening vindt hij op dit moment niet noodzakelijk. De vader vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat zij meerdere trajecten tegelijkertijd volgt. Het KIES-traject is inmiddels afgerond en heeft een positief effect op [minderjarige] gehad. De vader heeft na het KIES-traject nog de geadviseerde opvoedcursus gevolgd, de moeder niet. De vader betwist dat het schoolmaatschappelijk werk wordt ingezet omdat het niet goed gaat met [minderjarige] of dat er zorgen vanuit school bestaan over [minderjarige] . Schoolmaatschappelijk werk wordt alleen ingezet om ervoor te zorgen dat [minderjarige] haar verhaal kwijt kan. [minderjarige] heeft een goed rapport en komt goed voor zichzelf op. Alleen merkt de school op dat [minderjarige] veel “kletst”. De door de moeder gestelde vrees voor de toekomst is niet onderbouwd.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
- Welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] is in het belang van [minderjarige] en wat is de beste verdeling van de vakanties- en feestdagen voor [minderjarige] ?
- Zijn er bijzonderheden/belemmeringen bij [minderjarige] aanwezig waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken? En zo ja, welke hulpverlening is in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – gelet op de
- Zijn er bijzonderheden/belemmeringen bij de ouders aanwezig waarmee rekening gehouden moet worden bij het vaststellen van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken?
- Komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet in het antwoord op de voornoemde onderzoeksvragen zijn genoemd, maar wel van belang zijn met betrekking tot de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken; en zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
16 september 2019 pro forma,teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen worden vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.