Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang dat hij contact heeft met beide ouders.
Alhoewel het met [minderjarige] goed gaat en hij veilig bij zijn moeder opgroeit, wordt hij in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat zijn ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren, waardoor het contact tussen [minderjarige] en de vader niet tot stand kan komen.
Ondanks dat beide ouders het belang van het contactherstel onderschrijven, is het hen niet gelukt om dit buiten het gedwongen kader tot stand te brengen. Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige] zijn vader al twee jaar lang niet heeft gezien en zijn vader niet (meer) kent.
Uit de stukken is verder gebleken dat de ouders zich door de gebeurtenissen uit het verleden ieder afzonderlijk gekwetst voelen en er sprake is van wederzijds wantrouwen.
Vanwege het belaste gezamenlijke verleden zijn er bij de moeder nog steeds gevoelens van wantrouwen en mogelijk angst aanwezig, waardoor het haar niet lukt om zelfstandig met de vader te communiceren.
De vader is aan zijn zijde nog steeds gefrustreerd, omdat hij [minderjarige] al lange tijd niet heeft gezien en hij niet begrijpt waarom het proces zo lang duurt.
Alhoewel het hof er begrip voor heeft dat de vader [minderjarige] mist, dragen vaders frustratie en de emoties, die hiermee gepaard gaan, niet bij aan de oplossing van de onderliggende problematiek.
Als de ouders willen toewerken naar een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , zullen zij in staat moeten zijn om als ouders met elkaar te overleggen op een manier waarbij [minderjarige] niet wordt belast.
Eerdere hulpverlening en trajecten die zijn ingezet hebben nergens toe geleid. Dit maakt dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling thans onmisbaar is.