ECLI:NL:GHSHE:2019:1844

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
20-001659-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Oost-Brabant inzake wapenbezit en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van heling, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken en een taakstraf van 240 uren voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de strafoplegging ter discussie werd gesteld. Het hof heeft het hoger beroep beperkt tot de feiten 1 en 2, en niet tegen de vrijspraak van feit 3. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en onttrekking aan het verkeer van de wapens en munitie. De verdediging pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar de omstandigheden waaronder de wapens waren verkregen en het tijdsverloop sinds de feiten. Het hof heeft de ernst van de feiten en de risico's van ongecontroleerd wapenbezit in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf in eerste aanleg niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten en heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank voor het overige bevestigd, inclusief de beslissing op het beslag.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001659-18
Uitspraak : 15 mei 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 mei 2018 in de strafzaak met parketnummer
01-865083-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1967,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is verdachte vrijgesproken van het plegen van heling (feit 3) en heeft de rechtbank verdachte ter zake van – kort gezegd – het voorhanden hebben van zes (vuur)wapens van categorie III en een grote hoeveelheid munitie van categorie III (feit 1) en het voorhanden hebben van drie wapens van categorie I, te weten een geluiddemper, een veerdrukwapen en een imitatiepistool (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de op de beslaglijst onder nummers 1 tot en met 17 genoemde voorwerpen onttrokken aan het verkeer en het (reeds geschorste) tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de officier van justitie in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de (strafoplegging ter zake van de) onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Het hoger beroep richt zich niet tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft derhalve uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal vernietigen en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de onder nummers 1 tot en met 17 genoemde voorwerpen zal onttrekken aan het verkeer.
De verdediging heeft verzocht de strafoplegging te beperken tot de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust (inclusief de beslissing op het beslag), met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Op te leggen sanctie en motivering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden wordt opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de in eerste aanleg oplegde straf in geen verhouding staat tot de grote hoeveelheid van de bij verdachte aangetroffen wapens en munitie, dat geen sprake is van een eenmalige misstap (gelet op de eerdere veroordeling van verdachte bij vonnis van de politierechter d.d. 30 mei 2007 waarbij afpersing met behulp van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp was ten laste gelegd) en dat, conform de richtlijnen en de in vergelijkbare zaken opgelegde straffen, een langdurige gevangenisstraf passend is.
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf te zwaar is en dat verdachte, bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van 6 weken te boven gaat, zijn bedrijf zal verliezen. De verdediging heeft daarbij ook gewezen op het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan (verdachte zou de wapens en munitie naar aanleiding van een mishandeling en bedreigingen door leden van [een motorclub] ter beveiliging voorhanden hebben gehad) en op het advies van de reclassering tot oplegging van een werkstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft gehandeld in strijd met de Wet Wapens en Munitie door een zeer grote hoeveelheid (geladen) vuurwapens, wapens en munitie voorhanden te hebben in zijn woning en de bijbehorende loodsen. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt grote risico’s mee: wapens worden vaak gebruikt bij het begaan van strafbare feiten, zoals gewapende overvallen, ripdeals en bedreigingen, en circuleren veelal in het criminele circuit. Het onbevoegd voorhanden hebben van een (geladen) vuurwapen maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. De Wet wapens en munitie brengt dit tot uitdrukking in forse (maximum) straffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de aangetroffen wapens en munitie voorhanden heeft gehad ter beveiliging van zichzelf en zijn partner, aangezien hij in het verleden (tot medio 2015, te weten ruim een jaar vóór de bewezen verklaarde feiten) ernstig bedreigd en mishandeld zou zijn door leden van [een motorclub] . De grote hoeveelheid aangetroffen wapen en munitie verklaart de verdachte aldus dat hij is “doorgeslagen” in het aanschaffen van wapens.
Het hof stelt voorop dat zelfs als sprake was van mishandeling en bedreigingen zoals verdachte heeft gesteld, die wapenbezit niet rechtvaardigen en ook niet zijn aan te merken als strafverminderende omstandigheid bij een wapenbezit van deze omvang. Het hof acht de verklaring van verdachte bovendien niet aannemelijk. Hoewel verdachte in eerste aanleg heeft verklaard dat de politie met zijn verhaal bekend is en de partner van verdachte als getuige gehoord ter zitting in hoger beroep heeft verklaard over meldingen aan de politie is daarvan geen concrete en objectieve bevestiging gegeven of overgelegd en evenmin is verzocht om enig getuigenverhoor of ander onderzoek ter zake. Ook heeft verdachte op geen enkel moment in de procedure nadere gegevens verstrekt ter identificatie van degenen die hem bedreigden, anders dan de naam van een motorclub.
Verdachte heeft onaanvaardbare risico’s veroorzaakt die fatale gevolgen hadden kunnen hebben. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, laat staan met de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde straffen waarachter de verdediging zich heeft geschaard, omdat daarin de navolgende omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking komen:
 de ernst van het bewezen verklaarde, zoals hiervoor overwogen;
 de mate waarin het bewezen verklaarde grote onrust heeft veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap en de mate waarin ook breder in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid worden opgeroepen door ongecontroleerd bezit van vuurwapens én het mogelijk gebruik daarvan;
 de LOVS-oriëntatiepunten, welke alleen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf suggereren voor de duur van 3 maanden voor het voorhanden hebben van één vuurwapen, terwijl verdachte vier semi-automatische vuurwapens, een double-action revolver en een double-action alarmrevolver, een aantal andere wapens en een grote hoeveelheid munitie voorhanden heeft gehad.
Het hof acht in het onderhavige geval – rekening houdend met de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 februari 2019 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden. Anders dan de advocaat-generaal, ziet het hof geen meerwaarde in een deels voorwaardelijke oplegging van die straf.
De persoonlijke belangen van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, vallen in het niet bij de noodzaak tot adequate bestraffing van het bewezenverklaarde wapenbezit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, inclusief de beslissing op het beslag.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 15 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.