ECLI:NL:GHSHE:2019:1839

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.256.132/_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen tussenvonnis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van de appellant, handelend onder de naam [onderneming], tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen op 13 december 2018. De appellant heeft op 21 januari 2019 verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis. Dit verzoek is door de kantonrechter ingewilligd bij vonnis van 21 maart 2019, waardoor de appellant ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De rolbeslissing van het hof op 26 maart 2019 heeft vastgesteld dat het bestreden vonnis een tussenvonnis is en dat de appellant zich kon uitlaten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De procedure heeft geleid tot een verdere beoordeling waarbij de appellant producties heeft ingediend. Het hof heeft vervolgens besloten om de zaak te verwijzen naar de rol van 25 juni 2019 voor memorie van grieven. De uitspraak van het hof is gedaan op 14 mei 2019 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer. De betrokken advocaten zijn mr. L. Opsteen voor de appellant en mr. L.M. Dressel voor de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.256.132/01
arrest van 14 mei 2019
in de zaak van
[appellant] ,
handelend onder de naam [onderneming],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L. Opsteen te Uden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.M. Dressel te Best,
als vervolg op de door het hof op 26 maart 2019 gegeven rolbeslissing in het hoger beroep van het onder zaaknummer 6450040 \ CV EXPL 17-9968 door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, tussen partijen gewezen vonnis van 13 december 2018.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 26 maart 2019;
  • de akte van uitlating van appellant met producties;
  • de antwoordakte van geïntimeerde.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In genoemde rolbeslissing heeft de rolraadsheer geconstateerd dat het bestreden vonnis een tussenvonnis is en is appellant in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
2.2.
Bij zijn akte heeft appellant producties in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij bij akte van 21 januari 2019, derhalve tijdig, de kantonrechter heeft verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis van 13 december 2018 en dat de kantonrechter dit verzoek bij vonnis van 21 maart 2019 heeft ingewilligd. Dat betekent dat appellant ontvankelijk is in hoger beroep. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 25 juni 2019 voor memorie van grieven.
3. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 25 juni 2019 voor memorie van grieven.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 mei 2019.
griffier rolraadsheer