3.1In overweging 2. van het tussenvonnis van 12 oktober 2016 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze vaststelling is niet bestreden en vormt ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
Op 12 september 2013 zijn [de vennootschap 2] en Royal Antique Collection International BV in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J.P. Bakkers tot curator (verder: de curator).
[appellant] is bestuurder geweest van Royal Antique Collection International BV. Ten tijde van het faillissement was de heer [bestuurder van Royal Antque Collection International B.V.] (verder: [bestuurder van Royal Antque Collection International B.V.] ) bestuurder.
[de vennootschap 3] heeft de activa van de failliete ondernemingen gekocht van de curator, waarbij [geïntimeerde] de ondernemingen heeft voortgezet onder de naam [de vennootschap 1] .
[appellant] is enige tijd ten behoeve van de ondernemingen werkzaam gebleven. [bestuurder van Royal Antque Collection International B.V.] is met ingang van 1 oktober 2013 gevolmachtigde van [geïntimeerde] , met volmacht tot een bedrag van € 10.000,=.
De curator heeft [appellant] en [bestuurder van Royal Antque Collection International B.V.] als (voormalig) bestuurders aansprakelijk gesteld voor het (tekort in het) faillissement vanwege, kort gezegd, het niet voldoen aan de administratieplicht.
In het kader van deze aansprakelijkstelling van [bestuurder van Royal Antque Collection International B.V.] en [appellant] is met de curator een regeling getroffen, in welk verband [geïntimeerde] op 24 juli 2014 een bedrag van
€ 25.000,= aan de faillissementsboedel heeft betaald.
In het faillissementsverslag van de curator van 29 januari 2015 is hierover het volgende opgenomen:
“Met de bestuurder en de voormalig bestuurder van de vennootschap is inmiddels - met toestemming van de rechter-commissaris - een minnelijke regeling getroffen. Het met de curator overeengekomen bedrag is door de beide heren aan de boedel voldaan en aan hen is finale kwijting verleend.”
Op de grond dat tussen betrokkenen zou zijn afgesproken dat [appellant] en [bestuurder van Royal Antque Collection International B.V.] ieder de helft van het bedrag van € 25.000,= aan [geïntimeerde] zouden terugbetalen, is [appellant] aangemaand tot betaling van € 12.500,= over te gaan. [appellant] heeft dat niet gedaan, [bestuurder van Royal Antque Collection International B.V.] wel.