Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
second opiniongenoemd) in het geding brengt. Onder die omstandigheden rekent de kantonrechter dat [appellante] (in strijd met artikel 14a lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet) geen overeenkomst met een arbodienst heeft die haar kan bijstaan bij de begeleiding van arbeidsongeschikte werknemers. Ook heeft [appellante] geen andere deskundige ingeschakeld die een door haar betwiste ziekte van een werknemer kan controleren. Voorts overweegt de kantonrechter dat [de werknemer] bij haar akte van 23 november 2016, in de vorm van een brief van haar huisarts wel enig bewijs heeft overgelegd van de juistheid van haar stelling dat zij (in elk geval bij het consult op 4 december 2015) arbeidsongeschikt was door problemen op het werk. Aan de verplichting uit de Arbeidsomstandighedenwet die ook in het algemeen tot de verplichtingen van een goed werkgever behoort, kan [appellante] zich niet onttrekken met een beroep op het ontbreken van financiële draagkracht. [appellante] heeft haar betwisting van het waarheidsgehalte van de ziekte van [de werknemer] niet kunnen staven en dat betekent volgens de kantonrechter dat de oorzaak waardoor de werknemer niet heeft gewerkt, zijnde het beroep van [de werknemer] op ongeschiktheid daartoe ten gevolge van ziekte, waarvan de juistheid niet kan worden vastgesteld, in redelijkheid voor rekening van [appellante] als werkgever komt zodat [de werknemer] haar aanspraak op loon heeft behouden (tot het moment waarop haar tijdelijke dienstverband eindigde, zijnde op 28 februari 2016).
eerste grief, die is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [de werknemer] niet gehouden is bij haar vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW te overleggen, faalt. [de werknemer] heeft op grond van artikel 7:628 BW recht op volledige doorbetaling van haar loon. Voor zover de kantonrechter dit niet expliciet heeft overwogen vult het hof de rechtsgronden in zoverre aan. Het hof onderschrijft voorts het oordeel en de motivering van de kantonrechter in rechtsoverweging 3.2. dat, ook indien sprake zou zijn van een vordering tot loondoorbetaling na ziekte, onder de omstandigheden van dit geval van [de werknemer] niet kan worden verwacht dat zij een verklaring ingevolge artikel 7:629a lid 1 BW in het geding brengt.
tweedegrief faalt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. [de werknemer] heeft recht op doorbetaling van haar volledige loon op grond van artikel 7:628 BW.
grief 3betoogt [appellante] dat ten onrechte vergoeding voor de verlofuren als gevorderd is toegewezen, inclusief beweerdelijke uren wegens overwerk dat als uit te betalen verlofuren is gevorderd. [appellante] stelt dat de gevorderde verlofuren onjuist zijn. [de werknemer] wijst op de verplichting van [appellante] op grond van artikel 7:641 lid 2 BW om bij het einde van het dienstverband een verklaring uit te reiken waaruit blijkt over welk tijdvak de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft. Nu [appellante] hiermee in gebreke is gebleven stelt [de werknemer] dat van haar opgaaf (overgelegd als productie 13 bij inleidende dagvaarding) dient te worden uitgegaan. Dit betoog slaagt, te meer nu Immo Verwijst haar verweer onvoldoende motiveert. De opgave van [de werknemer] komt het hof bovendien niet onredelijk voor. Dat [appellante] geen overzicht heeft uitgereikt komt gelet op haar verplichting op grond van artikel 7:641 BW voor haar rekening en risico als werkgever.