6.3.1. [geintimeerden c.s.] verzetten zich er evenwel tegen dat zij worden veroordeeld om, zoals [appellant] heeft gevorderd, de helft van de verwijderingskosten te voldoen. Het hof merkt op dat [appellant] in het lichaam van zijn memorie en akte zijn vordering, en de onderbouwing daarvan, slechts heeft gericht op het (mee)betalen door [geintimeerden c.s.] aan de verwijderingskosten. Er wordt niet gesproken over de kosten van het vervolgens plaatsen van een nieuwe erfafscheiding. Het hof zal dan ook alleen oordelen over de kosten van het verwijderen van de oude coniferenhaag. In het petitum gaat het echter naast over “
met de verwijdering gemoeide kosten” ook over de facturen van “
ontruimings- en vervangingswerkzaamheden”. Het hof houdt dit voor een verschrijving aan de zijde van [appellant] .
6.3.2. [geintimeerden c.s.] voeren allereerst aan dat de coniferenhaag aan hun zijde altijd groen en gezond is geweest, waartoe zij wijzen op twee bij hun antwoordakte overgelegde foto’s. Op deze laatste foto’s heeft [appellant] nog niet kunnen reageren. Eerder in de procedure hadden [geintimeerden c.s.] deze stelling ook al ingenomen (o.a. bij de comparitie van partijen bij de rechtbank, de antwoordakte in eerste aanleg en de memorie van antwoord) en door [appellant] is dit ook niet gemotiveerd weersproken, zodat het hof ook zonder bespreking van de overgelegde foto’s in deze procedure ervan uitgaat dat de coniferen er aan de kant van [geintimeerden c.s.] altijd goed uitgezien hebben.
6.3.3. Omdat hun kant van de haag er goed uitzag, en die van [appellant] niet – omdat [appellant] zijn kant van de coniferenhaag onoordeelkundig heeft gesnoeid – behoeven [geintimeerden c.s.] niet mee te betalen aan de verwijdering van de haag, zo stellen zij. De stelling dat [appellant] de haag niet goed heeft gesnoeid, hebben [geintimeerden c.s.] ook reeds bij memorie van antwoord ingenomen, waar zij stellen dat [appellant] nalatig was in het onderhoud en verder de haag tot op de stam heeft teruggesnoeid, waardoor deze zal afsterven. Ook hebben [geintimeerden c.s.] er in de memorie van antwoord op gewezen dat zij aan hun kant steeds goed voor de haag gezorgd hebben.
Door [appellant] zijn deze stellingen niet gemotiveerd betwist. [appellant] wijst er slechts op dat de haag, toen hij er kwam wonen, al groot en breed was, en hij deze regelmatig heeft teruggesnoeid. [appellant] heeft echter geen verklaring gegeven voor het feit dat op alle overgelegde foto’s (met uitzondering van die, welke [geintimeerden c.s.] bij hun laatste akte hebben overgelegd en waarop [appellant] niet meer heeft kunnen reageren, zodat het hof deze buiten beschouwing laat) aan zijn zijde te zien is dat de haag slechts uit kale stammen bestaat, terwijl deze aan de zijde van [geintimeerden c.s.] nog groen oogt.
6.3.4. Omdat de haag aan hun zijde er nog goed uitzag, hebben [geintimeerden c.s.] zich, tot hun laatste akte, verzet tegen verwijdering. [appellant] heeft de haag, die mandelig is, zonder toestemming van [geintimeerden c.s.] zodanig teruggesnoeid, dat er hem nog slechts kale stammen restten en hij verwijdering wenste. (Het is niet zo dat het feit dat [geintimeerden c.s.] hem niet zouden hebben aangesproken op onderhoud, aan [appellant] een vrijbrief geeft om in de coniferenhaag te gaan zagen, zoals [appellant] in zijn akte onder nr 7 lijkt te stellen).
[geintimeerden c.s.] stemmen nu in met verwijdering. Bij een mandelige haag als de onderhavige is het uitgangspunt van de wetgever dat de zaak op kosten van alle mede-eigenaars wordt onderhouden en indien nodig vernieuwd. De parlementaire geschiedenis schrijft dat ieder der eigenaars evenveel moet bijdragen. Indien de rechter van deze wettelijke maatstaf afwijkt zal dat slechts zijn “
indien en voor zover dit naar zijn oordeel onder de gegeven omstandigheden door de billijkheid wordt geboden” (Par. Gesch. Boek 5 blz. 236).
Het hof ziet in de gang van zaken aanleiding om de kosten van die verwijdering door [appellant] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de verhouding 35% ( [geintimeerden c.s.] ) -65 % ( [appellant] ) te verdelen.
(Wellicht ten overvloede merkt het hof op dat deze verdeling slechts de verwijdering van de bestaande coniferen betreft, en niet die van het eventueel plaatsen van een nieuwe erfafscheiding.)