6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de navolgende feiten.
Beide partijen handelen in metaal.
Zij hebben in het verleden een bestendige handelsrelatie met elkaar opgebouwd. Zij kochten en verkochten metaal van respectievelijk aan elkaar.
De onderliggende contracten, voor zover in deze procedure relevant, zijn allen opgesteld door [geintimeerde] . In de contracten is standaard opgenomen dat Engels recht van toepassing is. Voorts is het volgende (in hoofdletters) opgenomen:
“Arbitration
Any dispute arising out of or in connection with this agreement, its formation or the legal relationships established by this agreement shall be referred to arbitration under the rules of the London court of international arbitration (LCIA) in London. A single arbitrator is to be agreed between the parties failing which the arbitrator is to be appointed by the LCIA. The language of the arbitration will be English.
In addition to the above, the parties to this agreement agree that the seller shall have the option to refer any such dispute to the courts of England and Wales which shall have, where the seller makes such a reference, exclusive jurisdiction over any such dispute. Nothing in this clause shall limit the right of the seller to take proceedings against the buyer in any other court of competent jurisdiction or under the arbitration provisions set out above.
The buyer will appoint an agent within 7 days of notification of a dispute by the seller to receive on its behalf in England of Wales service of any proceedings arising out of or in connection with the above clauses of this agreement, such service shall be deemed completed on delivery to such agent (whether or not it is forwarded to and received by the buyer)”
In februari 2014 hebben partijen onderzocht of zij een minnelijke regeling konden treffen ter beslechting van hun geschillen. Er is een concept-overeenkomst opgesteld maar deze is uiteindelijk niet door beide partijen ondertekend.
Op 27 februari 2014 heeft [appellante] een bedrag van € 20.000,-- aan [geintimeerde] betaald, op 6 september 2014 een bedrag van € 28.281,13, op 19 september 2014 een bedrag van
€ 22.000,-- en in januari 2015 een bedrag van US $ 10.000,--.
Partijen hebben vervolgens nog met elkaar gecorrespondeerd en [geintimeerde] heeft per e-mail van 7 september 2015 [appellante] nog een laatste maal gesommeerd tot betaling over te gaan. Zij heeft daarin de volgende bedragen als openstaand genoemd: US $ 39.854,36 en € 175.401,37.
Per e-mail van 10 september 2015 heeft [appellante] hierop gereageerd. Zij heeft daarin aangegeven dat er nog een bedrag van US $ 77.000,-- zou openstaan en dat zij haar best zou gaan doen om zo snel mogelijk te betalen.
Vervolgens is [geintimeerde] , na verkregen verlof, overgegaan tot het leggen van conservatoire beslagen ten laste van [appellante] en heeft zij de onderhavige procedure in eerste aanleg aanhangig gemaakt.
6.2.1.In de onderhavige procedure heeft [geintimeerde] in eerste aanleg gevorderd om [appellante] te veroordelen om aan haar te betalen US $ 39.854,36 en € 175.401,37, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 30 juni 2013 over een bedrag van € 18.091,76 en de wettelijke rente over het restant vanaf 1 januari 2014 alsmede een veroordeling van [appellante] in de kosten van het beslag en in de proceskosten.
6.2.2.Aan de vordering ter hoogte van € 18.091,76 heeft [geintimeerde] nakoming van een betalingsverplichting uit hoofde van een koopovereenkomst ten grondslag gelegd. De overige vorderingen heeft [geintimeerde] gebaseerd op de stellingen dat de kwaliteit of kwantiteit van de door [appellante] aan [geintimeerde] verkochte en geleverde producten niet voldeed en dat [geintimeerde] kosten heeft gemaakt (wegens het vervoer van die leveringen), waaronder overliggeld (demurrage), boeten voor een lagere hoeveelheid vracht (deadfreight) en kosten door verplichte terugbetaling van exportheffingen (FOB kosten) en dat [appellante] verplicht is deze kosten aan [geintimeerde] te vergoeden.
6.2.3.[appellante] heeft zich in eerste aanleg gesteld maar niet geconcludeerd voor antwoord. De rolrechter heeft “akte niet dienen” verleend.
6.2.4.In het eindvonnis van 1 juni 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is op grond van het bepaalde in artikel 4 van de toepasselijke Verordening, EEX-Vo 2012, en uit de stellingen van [geintimeerde] afgeleid dat Nederlands recht van toepassing is. Vervolgens heeft de rechtbank het gevorderde als niet weersproken toegewezen. De gevorderde beslagkosten zijn afgewezen omdat de beslagstukken niet in het geding zijn gebracht.
[appellante] is veroordeeld in de proceskosten.